In 2012 is er al veel discussie geweest over de fiscale behandeling van het voordeel in natura van de bedrijfswagen. Intussen werden ook op andere terreinen de belastingen fors verhoogd, zij het dat deze verhogingen tot nu toe veel minder in de kijker liepen. Het is echter interessant zich hier ook eens een keer in te verdiepen.
Enkele andere voordelen, die in de vuurlijn lagen, zijn het voordeel van bewoning om niet of tegen een verminderde huurprijs en het voordeel van door de onderneming betaalde nutsvoorzieningen (verwarming en elektriciteit). Het gaat hier eveneens om voordelen, waarvoor het belastbaar bedrag op forfaitaire wijze bepaald wordt. De Minister van Financiën werd hierover intussen in 2012 ook al niet minder dan drie maal ondervraagd.
We zullen eerst de basisprincipes nog even overlopen.
Het voordeel van kosteloze huisvesting (het kunnen bewonen van een woning, die eigendom is van de werkgever of die door hem gehuurd wordt) wordt forfaitair bepaald op 100/60 van het kadastrale inkomen van het onroerend goed (of gedeelte ervan) dat wordt betrokken. Indien het gaat om gebouwde onroerende goederen die ter beschikking worden gesteld door rechtspersonen, geldt volgende waardering:
a) KI maximum 745 EUR: 100/60 van het geïndexeerde KI, vermenigvuldigd met 1,25;
b) KI boven 745 EUR: 100/60 van het geïndexeerde kadastrale inkomen 3,8 (sinds 2012 werd deze factor verhoogd van 2 naar 3,8 waardoor de belastingdruk quasi verdubbelde).
Voor een gemeubileerde woning wordt het belastbaar bedrag daarboven nog een keer verhoogd met een factor 2/3.
In een aantal gevallen worden ook de nutsvoorzieningen door de werkgever of onderneming verstrekt. Het betreffende voordeel wordt bepaald op :
a) voordeel aan leidinggevend personeel en bedrijfsleiders (ook deze voordelen werden in 2012 verhoogd):
– verwarming : 1.820 EUR per jaar
– elektriciteit (andere doeleinden dan verwarming) : 820 EUR per jaar.
b) niet leidinggevenden :
– verwarming : 820 EUR per jaar;
– elektriciteit (andere doeleinden dan verwarming) : 410 EUR per jaar.
Deze voordelen worden vanaf 2013 geïndexeerd.
Het is duidelijk dat de rekening voor deze voordelen sterk kan beginnen aantikken en zoals vermeld waren er intussen reeds meerdere parlementaire vragen over dit onderwerp. We overlopen ze even.
Parlementaire vraag nr. 319 van mevrouw Veerle Wouters dd. 06.04.2012
De vraagsteller geeft het voorbeeld waarbij een vennootschap een onroerend goed aan een marktconforme prijs van 700 euro/maand huurt, terwijl op basis van de forfaitaire waardering het voordeel van alle aard hoger is (in het voorbeeld 1000 euro/maand).
De Minister van Financiën bevestigde het traditionele standpunt van de Administratie (en van de rechtspraak) dat het voordeel altijd forfaitair wordt bepaald, zodat er een bedrag van 1.000 Euro wordt belast ook al bedraagt de reële huur slechts 700 Euro. Ook voor de voordelen van verwarming en elektriciteit wordt hetzelfde principe gehanteerd. Het forfait wordt belast ongeacht de kost voor het bedrijf.
Indien de werknemer/bedrijfsleider zelf een deel moet bijdragen in het voordeel, dan is de eigen bijdrage wel fiscaal aftrekbaar.
Over de vaststelling dat er dan een soort overbelasting plaatsvindt geeft de Minister weinig commentaar. Hij verwijst naar de gelijke behandeling van de (in casu forfaitair belaste) belastingplichtigen als rechtvaardiging voor zijn standpunt.
Parlementaire vraag nr. 295 van de heer Jef Van den Bergh dd. 27.03.2012
De vraagsteller merkt op dat sinds 1 januari 2012 de multiplicatorcoëfficiënt die op het geïndexeerde KI wordt toegepast (voor het woonvoordeel) werd vermeerderd van 2 tot 3,8 (voor gebouwen met een kadastraal inkomen hoger dan 745 euro).
Dit raakt niet enkel kaderleden of management vennootschappen, doch ook alle andere personen. Er wordt verwezen naar personen die kosteloos wonen op de kampeerdomeinen van jeugdkoepels. Op basis van de grootte en ligging van deze domeinen, is het KI vaak hoger dan 745 euro, zonder dat hier een navenant comfort tegenover staat. Dit is ook het geval voor conciërgewoningen van scholen en andere (openbare) instellingen.
De Minister van Financiën meent dat er als gevolg van de forse verhoging van de coëfficiënt niets veranderd is ten overstaan van het verleden. Ook vroeger werd geen onderscheid gemaakt tussen de diverse soorten belastingplichtigen.
Hij acht het verder niet opportuun om uitzonderingen in te voeren. Hiervoor wordt wel een erg zwak argument aangehaald, meer bepaald een streven tot vereenvoudiging van de wetgeving, dat volgens hem bestaat en dat doorkruist zou worden door hier uitzonderingen te maken.
De Minister verwijst wel naar een reeds bestaande mogelijkheid om het woningvoordeel te reduceren door het KI op te splitsen in overeenstemming met de woonbehoefte van de getroffen werknemer.
Parlementaire vraag nr. 292 van mevrouw Veerle Wouters dd. 27.03.2012
De vraagsteller wijst erop dat via gebruik van groene technologie (zonnepanelen, geothermische pompen, superisolerende beglazing, enzovoort) de kosten inzake verwarming en elektriciteit van een nieuwe woning sterk kunnen worden gereduceerd.
De vraag wordt gesteld naar de berekening van het voordeel voor de verwarming en elektriciteit bij nulenergie-, lage energie- of passiefwoningen. Er wordt ook (indirect) gewezen op het gelijkheidsbeginsel en of er hier nog sprake is van een objectieve en verantwoorde forfaitaire raming op basis van eenzelfde bedrag voor alle soorten belastingplichtigen.
De Minister van Financiën bevestigt dat hij gemerkt heeft dat er in een lage energiewoning, passiefwoning of nulenergiewoning ook verwarming en elektriciteit wordt gebruikt.
Het feit dat de werkgever/onderneming geen of bijna geen kosten heeft betekent voor hem echter niet dat het forfaitair geraamde voordeel van alle aard ook moet worden verminderd.
In tegenstelling tot wat de vraagsteller beweerde zegt de Minister dat het KI van een lage energiewoning, passiefwoning of nulenergiewoning in principe niet hoger wordt gewaardeerd, enkel omwille van de aard van die woningen. Hij verwijst hier naar een circulaire nr. 3/2010 van 22 februari 2010 (Administratie van de Patrimoniumdocumentatie) over de vaststelling van het KI in geval van energiebesparende investeringen.
Opnieuw wordt het argument van het gelijkheidsbeginsel aangehaald als rechtvaardiging van zijn standpunt. Hij voegt er echter aan toe dat ook de slechte toestand van de overheidsfinanciën (de huidige context van budgettaire inspanningen) ertoe leidt dat het nu niet aangewezen is om de regels te wijzigen.
Jan Lambrechts ICHIBAN Consult