Zoals reeds gemeld werd in ons artikel van 22 juni 2017 is het fiscaal gunstregime van het gereglementeerde spaarboekje een onderdeel van de Belgische fiscale folklore en lieveling van particuliere spaarders. Het is evenzeer het strijdtoneel van een aanslepende reeks geschillen.
We zijn intussen meer dan twee jaar verder en dit fiscaal vervolgverhaal kent nu een nieuwe episode.
Interesten, die op een gereglementeerd spaarboekje worden behaald zijn sinds mensenheugenis vrijgesteld van de roerende voorheffing tot op een jaarlijks grensbedrag (enige tijd geleden weliswaar verlaagd tot 990,00 Euro per persoon). Boven dat bedrag is roerende voorheffing verschuldigd, maar wel aan een gunsttarief van 15% (in vergelijking tot het algemeen tarief van 30%).
Het probleem is evenwel dat het gunstregime door de fiscus in de praktijk systematisch werd beperkt tot zuiver Belgische spaarvormen. Dit leidde tot aanvaringen met de Europese beginselen van het vrij verkeer en een ononderbroken strijd voor nationale en internationale rechtscolleges.
In een eerste stadium werd de vrijstelling op buitenlandse rekeningen in alle gevallen zonder meer geweigerd door de Belgische fiscus.
Reeds op 6 juni 2013 besliste het Europese Hof van Justitie dat deze beperking Belgische spaarders ontmoedigde om hun geld in andere Europese lidstaten te beleggen en derhalve in strijd was met het vrij dienstenverkeer.
Ingevolge deze uitspraak werd de wet aangepast en werd de vrijstelling op papier uitgebreid naar spaardeposito’s bij kredietinstellingen in andere lidstaten van de EER.
Jammer genoeg was de reële impact van deze wetswijzing verwaarloosbaar. De Administratie verschool zich achter een bijzonder restrictieve interpretatie van de wet om de vrijstelling te blijven weigeren. In de wet zijn immers tal van voorwaarden voorzien voor de fiscale vrijstelling, waaronder bij wijze van voorbeeld:
Omdat enkel Belgische financiële instellingen hun producten specifiek hebben afgestemd op de resem aan voorwaarden werd de toegang van de spaarder tot fiscaal gunstige rentegevende spaarproducten buiten België de facto nog steeds verhinderd.
Er volgde een prejudiciële vraag van de Rechtbank van Eerste Aanleg van Brugge aan het Europees Hof van Justitie over de vraag of de Belgische wetgeving nog steeds een belemmering vormde vormt voor buitenlandse dienstverrichters om hun diensten aan te bieden binnen België. Deze vraag kwam aan bod in ons artikel uit 2017.
Het Hof stelde vast dat er in andere Europese lidstaten geen enkele regeling voor spaardeposito’s bestaat, die voldoet aan de resem aan Belgische wettelijke voorwaarden voor de fiscale vrijstelling. Het Hof concludeerde hieruit dat de Belgische wetgeving nog steeds een verboden belemmering van het vrij verkeer van diensten vormde.
De Belgische Administratie heeft deze uitspraak van het Europees Hof echter grotendeels naast zich neergelegd en bleef het gunstregime aanvechten voor spaarders met buitenlandse rekeningen. Deze houding is in lijn met de traditie van de Belgische fiscus om in principiële zaken zo lang mogelijk de boot af te houden en bovendien te trachten het gezag van de rechtspraak systematisch te ondergraven.
Dit heeft recent geleid tot een nieuwe gerechtelijke uitspraak, dit maal van het Hof van Beroep van Antwerpen. De zaak werd ingeleid door spaarders met rekeningen in Nederland. Ook nu komt het Hof tot de (wellicht voorspelbare) conclusie dat de interest op buitenlandse spaarboekjes moet worden vrijgesteld van de roerende voorheffing. Het valt te hopen dat de Administratie eindelijk, en nog voor het verstrijken van de aangiftetermijn voor de belastingaangiftes over inkomstenjaar 2019, zal besluiten om haar aanpak te veranderen en de strijdbijl over de buitenlandse spaarboekjes definitief te begraven.