In België bestaat er een bijzonder belastingregime voor buitenlandse kaderleden en specialisten. Dit systeem vindt zijn oorsprong in een circulaire van 8 augustus 1983. Deze circulaire laat toe dat een deel van de vergoedingen, die aan een specialist of kaderlid betaald worden, onbelast blijven als een vergoeding van meeruitgaven, die rechtstreeks voortvloeien uit de tijdelijke detachering van de persoon naar België.
De vrijstelling geldt voor een reeks van welbepaalde kosten en is vaak begrensd tot maximaal 11.250 Euro per jaar (te verhogen tot 29.750 Euro in bepaalde uitzonderlijke gevallen).
De circulaire van 1983 is de opvolger van de voordien bestaande Belgische ‘30%-regel’, op basis waarvan forfaitair 30% van de totale vergoeding van een internationaal actieve werknemer belastingvrij kon vergoed worden. Deze forfaitaire kostenvergoeding sneuvelde voor Belgische rechtbanken en hoven en werd vervangen door het nog steeds geldende huidige stelsel.
Ook Nederland kent een bijzonder belastingregime, dat door een merkwaardige speling van het lot ook de ‘30%-regeling’ genoemd wordt, en dat op een gelijkaardige wijze werkt als het oude Belgische systeem. Ook onder het Nederlandse systeem wordt 30% van de totale vergoeding van belasting vrijgesteld als forfaitaire kostenvergoeding.
De vraag stelt zich hoe een persoon, die in België woont, maar in Nederland werkt en daar van de Nederlandse 30%-regeling kan genieten, zijn inkomsten dient te verwerken in zijn Belgische belastingaangifte. Moet hij het loon aangeven, dat op zijn Nederlands loondocument staat, en waarvan de 30% vrijstelling reeds werd afgetrokken, of moet men de 30% vrijstelling eerst terug bijtellen bij de in België aan te geven bedragen?
De fiscus is traditioneel van mening dat de 30% vrijstelling enkel geldt voor Nederlandse fiscale doeleinden en dat men deze niet naar België mag doortrekken als een onbelaste forfaitaire kostenvergoeding. Deze fiscale kwalificatie als loon kan meerdere impacten hebben voor een Belgische belastingplichtige:
De houding van de fiscus om de 30% vergoeding als belastbaar loon te beschouwen heeft (onvermijdelijk) geleid tot een geschil en tot een erg interessant arrest van het Antwerpse Hof van Beroep (arrest van 26 november 2019, nr. 2018/AR/1554). Dit arrest verdient onze volle aandacht nu de aangifteperiode (over het jaar 2019) in België is aangebroken.
De rechters wijzen op de informatie, die kan worden teruggevonden op de website van de Nederlandse belastingdienst. Zo erkent Nederland dat een Nederlandse werkgever aan zijn werknemers, die over een specifieke deskundigheid beschikken die bijna niet op de Nederlandse arbeidsmarkt te vinden is, 30 % van het loon mag toekennen als een onbelaste vergoeding voor de extra kosten voor tijdelijk verblijf buiten het land van herkomst.
De rechters hebben zich vervolgens gebogen over de vraag of de 30% vergoeding ook naar Belgische fiscale normen de aard heeft van een vergoeding van kosten eigen aan de werkgever. Zo komt men terecht bij artikel 31, lid 2, 1° WIB/92. In dit wetsartikel staat een (weliswaar door de fiscus weerlegbaar) vermoeden, op basis waarvan sommen, die aan een belastingplichtige worden uitgekeerd als terugbetaling van de door hem voorgeschoten bedrijfsuitgaven van de werkgever, niet de aard hebben van belastbare bezoldigingen.
De administratie kan dit wettelijk vermoeden weerleggen, maar moet dan aan de hand van concrete elementen bewijzen dat de betreffende bedragen niet de aard hebben van kostenvergoedingen, maar in werkelijkheid een verdoken bezoldiging zijn.
In de voorliggende zaak werd door het hof vastgesteld dat de administratie te kort door de bocht was gegaan en haar bewijslast had verwaarloosd. Zo kon niet aan de hand van positieve en controleerbare gegevens worden aangetoond dat de Nederlandse 30% vergoeding in werkelijkheid een verdoken bezoldiging uitmaakt.
De rechters wijzen er ook nog op dat de Nederlandse 30 %-regeling een forfaitaire vergoeding van kosten eigen aan de werkgever beoogt, meer bepaald van zogeheten ‘extraterritoriale kosten’. Dit zijn meeruitgaven, die inherent zijn aan de tewerkstelling in Nederland van een buitenlandse werknemer met een specifieke deskundigheid. Meer bepaald gaat het onder meer om huisvestingskosten, reiskosten naar het land van herkomst, extra kosten van levensonderhoud omdat de prijs van een aantal goederen in Nederland duurder is dan in het land van herkomst.
De werkgever mag kiezen om de werkelijke kosten te bepalen en deze onbelast te vergoeden of om deze op een meer eenvoudige wijze te vergoeden door 30 % van het loon forfaitair belastingvrij uit te betalen.
Het is volgens het hof op voldoende wijze aannemelijk dat de belastingvrije vergoeding ten belope van 30 % van het loon concreet tot doel heeft om kosten die eigen aan de werkgever zijn in de zin van artikel 31, lid 2, 1° WIB/92 (op een forfaitaire wijze) te vergoeden.
Het hof heeft de fiscus in het ongelijk gesteld en heeft de betwiste aanslag vernietigd.