In Nederland was er onlangs de zogeheten ‘toeslagenaffaire’. Deze draaide om de bijzonder harde manier waarop de belastingdienst een groep burgers had ‘aangepakt’ en leidde zelfs tot het ontslag van de hele regering.
Intussen merken we reeds geruime tijd dat ook de Belgische fiscale overheden zich steeds harder opstellen tegenover burgers. Vaak gaat het hierbij helemaal niet over gevallen van bewuste fiscale fraude door kwaadwillige personen, maar wel over allerhande problemen omtrent de interpretatie en toepassing van wetten en regels, waarvan de complexiteit (die nog van jaar op jaar toeneemt) niet meer te overzien is.
Onze aandacht wordt hierbij in het bijzonder getrokken door de hardvochtige behandeling van gepensioneerde inwoners van België, die als gevolg van het feit dat zij toevallig tijdens hun loopbaan actief waren in Nederland, gerechtigd zijn op een pensioen van Nederlandse bron. Zoals gebruikelijk in dat land gaat het vaak om doodgewone uitkeringen door Nederlandse Stichtingen Pensioenfonds.
Grensoverschrijdende pensioenen vormen reeds jarenlang een doorn in het oog van de belastingdiensten aan beide kanten van de grenslijn, waarbij de indruk rijst dat vooral ijverig betracht wordt ervoor te zorgen dat deze pensioenen vooral zo hoog mogelijk belast kunnen worden.
In deze context werd in 2001 een ongebruikelijk en uitermate (en ons inziens onnodig) complex pensioenartikel ingeschreven in het belastingverdrag tussen België en Nederland. Nu 20 jaar later stellen we vast dat er de afgelopen jaren tal van geschillen waren met burgers. Deze gingen ofwel over de vraag welk van beide landen er nu heffingsbevoegd was ofwel over de manier waarop pensioenen van buitenlandse oorsprong in België concreet belast dienen te worden. Ondanks verder overleg tussen de landen in recente jaren lijkt er geen einde te komen aan de schier eindeloze stroom aan interpretatieproblemen en geschillen.
In de Belgische rechtspraak is doorheen de jaren intussen een vaste en duidelijke lijn ontstaan wat betreft het belasten van pensioenuitkeringen, die Belgische ingezetenen ontvangen vanuit een Nederlandse Stichting Pensioenfonds. Dit blijkt eens te meer uit een arrest van het Hof van Beroep van Gent van 22 december 2020, dat deel uitmaakt van een steeds verder aangroeiende reeks arresten ten voordele van de burger.
De geschillen gaan over gevallen waarbij België in eerste instantie op basis van artikel 18.1 van het Belgisch-Nederlands dubbelbelastingverdrag heffingsbevoegd geacht wordt op de pensioenuitkeringen, verricht door een Nederlands pensioenfonds aan een Belgische rijksinwoner.
De vraag komt dan aan de orde hoe de belasting concreet gevestigd moet worden op grond van het Belgisch intern recht. Hier ontspint zich dan een hele discussie over de toepassing van de vrijstelling van bepaalde pensioenen, opgebouwd voor 2004, waarbij er premiestortingen door de werkgever zijn gebeurd in het individueel en definitief voordeel van de begunstigden.
‘Individueel en definitief verworven’ betekent hierbij dat de werkgeversbijdragen, die de werkgever aan de stichting pensioenfonds heeft gestort, onherroepelijk uit het vermogen van de werkgever zijn verdwenen en in hoofde van de werknemer vaste pensioenaanspraken hebben doen ontstaan, die definitief verworven zijn op het moment van de betaling van de bijdragen.
De Belgische Staat werd in de rechtspraak intussen talloze malen in het ongelijk gesteld, wat haar stelling betreft dat het hier om een collectieve pensioentoezegging zou gaan. De rechters hebben duidelijk gesteld dat er via het pensioenplan aan iedere deelnemer op basis van zijn persoonlijke aansluiting en rekening houdend met persoonsgebonden elementen individuele pensioenaanspraken worden verleend. De collectieve aard van het fonds, georganiseerd via de werkgever, doet geen afbreuk aan het individueel karakter van de opgebouwde pensioenrechten.
De pensioenaanspraken werden binnen het pensioenfonds in hoofde van de werknemers geïndividualiseerd. De uitbetaling van het latere pensioen dient bijgevolg gelijkgesteld te worden met de uitvoering van een individuele levensverzekering en kan derhalve in bepaalde gevallen onder een vrijstelling vallen.
De Belgische Staat blijft nu al jarenlang burgers bewust aanvallen door te stellen dat alle pensioenuitkeringen vanuit het Nederlandse pensioenfonds onverkort aan de progressieve tarieven belastbaar zijn in België (toepassing van artikel 34, §1, 2°, b) WIB92). De rechters stellen daarentegen dat dit soort pensioenuitkeringen slechts belastbaar zijn in hoofde van de begunstigde in de mate waarin ze gevormd zijn middels bijdragen gestort vanaf 1 januari 2004. In voorkomend geval vallen de uitkeringen derhalve uiteen in een vrijgesteld deel (pensioen opgebouwd voor 2004) en een belast deel (opbouw vanaf 2004).
Het is onbegrijpelijk dat de Belgische fiscus nog steeds hardnekkig nieuwe geschillen opstart en de getroffen burgers ertoe dwingt een lang en lastig geschil aan te vatten, dat uiteindelijk voor rechtbanken en hoven moet worden uitgevochten. Dit soort geschillen en de bijhorende jarenlange financiële onzekerheid wegen bijzonder zwaar op de betrokkenen.
Het lijkt erop dat men er enerzijds op speculeert dat niet iedere gepensioneerde burger er zin in heeft om in een dergelijk jarenlang geschil betrokken te geraken (en dus ten onrechte teveel belasting betaalt). Anderzijds lijkt de fiscus te blijven hopen dat er ooit toch een kentering in de rechtspraak zal komen om toch nog het laken naar zich toe te kunnen trekken. Systematisch worden er immers nieuwe geschillen uitgelokt.
Bij dit alles kan enkel maar genoteerd worden dat de fiscale overheden zich bijzonder hard opstellen tegenover individuele belastingplichtigen en er niet voor terugdeinzen om hen bovendien hoge boetes op te leggen. Aan deze praktijk kan niet snel genoeg een einde gesteld worden.
Als finaal addertje onder het gras is er tenslotte ook nog een terugkeerclausule voorzien in het belastingverdrag tussen België en Nederland: als blijkt dat het inkomen in België niet aan de normale progressieve tarieven wordt belast dan wel voor minder dan 90% in de belastbare basis wordt opgenomen, zullen de heffingsrechten terugkeren naar de bronstaat, Nederland. Zo kan het hele verhaal opnieuw beginnen.
Een geschil over een Nederlands pensioen kan inderdaad ertoe leiden dat de terugkeerclausule in werking treedt en dat niet België maar wel Nederland op basis van het verdrag heffingsbevoegd wordt op het pensioen. Dit soort gevallen kan al snel leiden tot internationale dubbele belasting (als geen van beide landen zich spontaan uit de heffing wil terugtrekken – iets dat we jammer genoeg maar al te vaak zien). Het behoeft weinig toelichting dat er in zo’n geval maar weinig of geen netto pensioen voor de burger zal overblijven tot op het moment waarop het landengeschil uiteindelijk kan worden opgelost.
Bij dit alles is het bijzonder verwonderlijk waarom de hele problematiek nog geen aanleiding heeft gegeven tot een ware ‘pensioenfondsenaffaire’, vergelijkbaar met de toeslagenaffaire in Nederland. Toch worden veel gepensioneerden hier op systematische wijze ten onrechte en hard aangepakt door de Belgische fiscus. Tenslotte kan men zich ook meer en meer afvragen waarom de Minister van Financiën en zijn gedelegeerde ambtenaren blijven handelen alsof hoven en rechtbanken in België voor hen geen enkel gezag hebben. Al bij al een bijzonder onverkwikkelijk verhaal, waaraan hopelijk in de nabije toekomst eindelijk een oplossing voor gevonden kan worden ten gunste van de burgers.