Naar aanleiding van de COVID-19 crisis sloten België en 4 buurlanden specifieke akkoorden af om werknemers de mogelijkheid te bieden om zonder negatieve fiscale gevolgen van thuis uit te werken zonder zich te moeten verplaatsen naar de vestiging van hun werkgever in het andere land.
De akkoorden wijken af van het werkstaatprincipe uit de belastingverdragen en maken het mogelijk om thuiswerkdagen fictief en optioneel te beschouwen als in het andere land gewerkte dagen. Als gevolg hiervan kan men ervoor opteren om het loon voor deze werkdagen in het andere land te laten belasten.
De akkoorden werden systematisch hernieuwd. We zitten op dit moment al in de zesde verlenging tot 30 september 2021.
Omdat de epidemie hardnekkig blijft doorgaan, ziet het ernaar uit dat de akkoorden ook na 30 september nog verder verlengd zullen worden. Jammer genoeg wordt elke verlenging slechts bijzonder kort voor de vervaldatum aangekondigd. Het is dan ook erg moeilijk om een planning naar de toekomst toe op te maken en om te voorspellen in welk land het loon op termijn zal belast worden. Dit leidt tot een knagende onzekerheid over de toekomstige belastingen.
De late aankondiging van de verlengingen zal er ook toe leiden dat het risico niet denkbeeldig is dat er maar een erg korte responstijd zal zijn voor werkgevers en werknemers om de belastingen op het loon te regelen op het moment waarop de akkoorden plots weg zullen vallen.
Telewerken heeft intussen een structureel karakter gekregen. Verwacht kan worden dat ook na de COVID periode er nog altijd meer thuiswerkdagen zullen blijven in vergelijking tot het verleden. Dit geeft aanleiding tot nieuwe vraagstukken.
Tussen België en Luxemburg werd hier intussen reeds op ingespeeld door een uitbreiding van de reeds bestaande dagenregeling van werkdagen buiten de normale werkstaat, die genegeerd worden voor de toewijzing van de belastingheffing tussen de landen (recent verhoogd van 24 naar 34 dagen per jaar). Zo kan men zonder fiscale gevolgen een aanzienlijk structureel aantal thuiswerkdagen per jaar in de arbeidsrelatie inbouwen.
Wat de andere 3 buurlanden betreft (Nederland, Frankrijk en Duitsland) heerst er op dit vlak echter grote stilte.
En voor alle andere landen is er gewoonweg geen akkoord. Veel werknemers zitten hier met grote vragen naar de afwikkeling van hun belastingaangiftes over het afgelopen jaar 2020 en het lopende jaar 2021, zeker indien blijkt dat de werkgever de belasting gewoon is blijven verder berekenen volgens de oude werkpatronen (dus wellicht met onterechte heffing van belastingen in de bronstaat). Hun dossier dreigt in een hopeloos fiscaal moeras terecht te komen. Worden zij bovendien niet gediscrimineerd in vergelijking tot werknemers met werkgevers in de 4 buurlanden met COVID akkoorden?
Men kan het discriminatievraagstuk ook ruimer bekijken: worden de COVID thuisarbeiders met werkgevers in de 4 landen met akkoord niet hoe dan ook anders en gunstiger behandeld dan andere werknemers, die geen enkele keuze hebben aangaande het land, waar ze belastingen moeten betalen? Waarom zou de ene thuiswerker een andere belasting moeten betalen dan de andere? De rechters houden discussie over discriminatie bij de onderlinge vergelijking tussen belastingverdragen al jaren af, maar hoe lang kan dit nog doorgaan?
Dit alles doet stilaan de discussie overvloeien naar een meer fundamentele vraag: is het werkstaat principe uit de OESO belastingverdragen nog wel verzoenbaar met de huidige digitale samenleving? En als men het anders wil aanpakken, welke regels moet men dan invoeren? Door deze vragen aan de orde te stellen komt het fundamentele mechanisme voor de toerekening van belastbaar inkomen tussen verdragslanden op de helling te staan.
We zijn benieuwd naar de komende evoluties om de verdragen opnieuw in lijn te brengen met de nieuwe vormen van arbeidsorganisatie. Naar goede gewoonte volgen we de evoluties met argusogen.