België heeft met tal van landen een overeenkomst afgesloten ter voorkoming van internationale dubbele belasting of belastingvermijding, doorgaans aangeduid als ‘dubbelbelastingverdrag’ (DBV).
In de meeste verdragen staat te lezen dat inkomsten uit onroerende goederen belastbaar zijn in het land waar de betreffende goederen zijn gelegen.
Men zou verwachten dat deze inkomsten dan ook in België van belasting moeten worden vrijgesteld. De spitstechnologen van de Belgische fiscus hebben echter enkele denkpistes ontwikkeld om er toch in te slagen de vrijstelling te kunnen weigeren indien blijkt dat er geen belasting betaald wordt over het inkomen in het andere land.
Dit zou toch eenvoudig moeten zijn: men betaalt in het buitenland belasting of men betaalt niet? Echter, er komen 3 subvarianten van mogelijke verdragen voor, elk met eigen gevolgen:
Hoe moet men zo’n verdrag exact lezen en interpreteren?
Hier wordt het verhaal jammer genoeg meteen complex. Belangrijk zijn vooreerst de exacte bewoordingen van het toe te passen verdragsartikel, rekening houdend met de variant van het vrijstellingsartikel, die in het betreffende DBV kan worden teruggevonden.
Indien we te maken hebben met variant 1 van de tekst: België stelt vrij als het andere land mag belasten, zou de kous meteen af moeten zijn. België zou de vrijstelling niet in vraag mogen stellen.
Het wordt een heel andere kwestie als het gaat om varianten 2 en 3.
Wat als wordt gesteld dat België de inkomsten van een onroerend goed enkel moet vrijstellen (onder progressievoorbehoud) indien dit inkomen in het andere land wordt belast (variant 2).
De interpretatie van de mogelijke bewoordingen in de diverse belastingverdragen kan teruggevonden worden in de Circulaire 2018/C/94 en Circulaire AFZ nr. 4/2010. Hierin wordt uitgelegd hoe men de uitdrukking ‘belastbaar’, ‘belast’ en ‘werkelijk belast’ in de zin van de belastingverdragen volgens de Belgische Administratie dient te lezen. Deze werken uit de fiscale literatuur lezen als een bijbels verhaal over het geslacht der engelen.
We lezen hierover bij wijze van voorbeeld enkele passages uit de Circulaire AFZ nr. 4/2010 d.d. 06/04/2010:
Zo stelt men: artikel 23 of 22) van sommige DBV bepaalt dat de vrijstelling enkel mag worden toegestaan wanneer het inkomen “belast” is in de partnerstaat.
In dergelijk geval moet een door een inwoner van België verkregen inkomen enkel worden vrijgesteld wanneer dat inkomen ingevolge de overeenkomst in de bronstaat belastbaar is en het in die Staat onderworpen isgeweest aan de belastingregeling die er gewoonlijk van toepassing op is.
Aan een belastingregeling onderworpen zijn betekent niet dat het inkomen daadwerkelijk belast moet worden. Wanneer er ter zake van een beroepsinkomen dat aan een belasting naar het inkomen onderworpen is geen enkele belasting betaald wordt omdat er overeenkomstig de wetgeving van de partnerstaat voorgaande beroepsverliezen werden afgetrokken, moet men er aldus van uitgaan dat het desbetreffende inkomen aan een belastingregeling onderworpen en derhalve “belast” is.
Zo ook, wanneer de belastingwetgeving van de partnerstaat uitdrukkelijk bepaalt dat een inkomensbestanddeel niet belastbaar is (bijvoorbeeld sociale uitkeringen) of dat een inkomensbestanddeel dat in principe onderworpen is aan een belasting naar het inkomen onder bepaalde voorwaarden vrijgesteld is, moet men ervan uitgaan dat dit inkomensbestanddeel aan een belastingregeling onderworpen en derhalve evenzeer “belast” is.
Daardoor wordt aan de uitdrukking “belast” (“taxed” in het Engels of “imposé” in het Frans) dezelfde betekenis gegeven die ze in het intern recht heeft. Een inkomen is belast in het buitenland in de zin van artikel156 WIB 92 wanneer het in het land waaruit het afkomstig is de belastingregeling heeft ondergaan die er gewoonlijk van toepassing op is. (Com.IB 92 155/20 – Arrest van het Hof van Cassatie van 15/09/1970 in de zaak SIDRO). In die zin heeft de uitdrukking “belast” dezelfde betekenis als de uitdrukking “aan de belasting onderworpen” (“subject to tax” in het Engels of “soumis ou assujetti à l’impôt” in het Frans).
Misschien is de lezer intussen de draad van het verhaal kwijt: er mag dus worden van uitgegaan dat de inkomsten toch “belast” zijn in de bronstaat wanneer er in de bronstaat geen enkele belasting verschuldigd is wegens een vrijstelling waarin is voorzien door de interne wetgeving van die bronstaat. Er mag ook worden van uitgegaan dat de inkomsten “belast” zijn in de bronstaat wanneer een belasting wettelijk verschuldigd is in die Staat maar de legitieme autoriteit van die Staat afziet van de inning van die belasting.
Erger nog. Niet elke belasting is een belasting: er bestaan tal van soorten belastingen in de andere landen: niet elke heffing op een onroerend goed wordt echter door België erkend als een belasting, die de verdragsvrijstelling doet ontstaan. De belastingplichtige zal zich dus moeten gaan verdiepen in het lokale belastingrecht om de exacte aard van de buitenlandse heffingen te doorgronden en vervolgens te argumenteren naar de Belgische fiscus toe dat het gaat om een belasting, die wel degelijk de vrijstelling met zich mee dient te brengen.
Nog anders is het wanneer de bronstaat simpelweg geen belastingen op het inkomen kent (bijvoorbeeld bepaalde verdragen met landen uit het Midden Oosten), geen definitie kent van belastbare onroerende inkomsten of wanneer de belastingplichtige zich in de bronstaat op slinkse wijze aan de belasting onttrokken heeft: België zal dan kunnen stellen dat het inkomen niet is belast en derhalve niet in België moet worden vrijgesteld. Een inbreuk tegenover een buitenlandse belastingdienst wordt dan gestraft… met een Belgische belasting (tot de buitenlandse fiscus dit op het spoor komt, en belasting navordert, waarna België dus zou moeten gaan terugbetalen?).
Nog strenger wordt het verhaal wanneer het verdrag bepaalt dat het inkomen ook werkelijk in de bronstaat moet zijn belast. In die gevallen heeft België extra munitie om de vrijstelling in België te weigeren. Een vrijstelling van belasting in de bronstaat kan dan uitmonden in een mooie belastingrekening in België.
Moet ik hier nu van wakker liggen?
Jammer genoeg is dit het geval, want recent heeft de Belgische belastingdienst de koe bij de horens gevat en is begonnen met het onderzoeken van de dossiers. Belastingplichtige krijgen anno 2023 over dit onderwerp vragen om inlichtingen en/of berichten van wijziging van aangifte in de (al dan niet digitale) bus.
Het verhaal is eigenlijk begonnen met de verplichting in België om een kadastraal inkomen aan te vragen voor alle buitenlandse onroerende goederen. Velen hadden gedacht dat de fiscale rust over de buitenlandse onroerende goederen hiermee was teruggekeerd. Dit blijkt slechts een tijdelijke wapenstilstand te zijn geweest. Nu men eindelijk op de hoogte is van het bestaan van buitenlandse goederen krijgt het verhaal dit jaar een logisch gevolg nu blijkt dat de Belgische fiscus her en der de vrijstelling begint te betwisten.
Dit kan reeds het geval zijn indien men een (vakantie)woning voor eigen gebruik in het buitenland aanhoudt: in veel landen wordt de werkelijke huur belast, en bij gebrek aan huur ontvangen van een derde is er in die gevallen geen belastbaar inkomen en dus ook geen belasting. Meteen aanleiding voor België om hier te claimen dat er geen verdragsvrijstelling moet verleend worden.
Dit verhaal blijkt zich onder meer voor te doen in de relatie met Frankrijk. Vooralsnog zonder concreet gevolg omdat er nog een oud verdrag van toepassing is van de eerste variante: België stelt vrij, ongeacht het feit of Frankrijk al dan niet belast. Echter in de (nabije) toekomst zal er een nieuw verdrag van type 2 in werking treden (België stelt maar vrij als Frankrijk belast). Dan zal de kat op de koord komen en zullen we zien of de belastingdienst de tweedeverblijvers in Frankrijk met rust zal laten of toch doodleuk in België begint te belasten. De vraag werd reeds in 2021 gesteld, maar het antwoord laat voorlopig nog op zich wachten.
Een verdere complicatie is de hele bewijsproblematiek: wanneer de Belgische fiscus een dergelijk dossier onderzoekt, zal men het hele verhaal uit de doeken moeten doen over de fiscale behandeling van het onroerend inkomen in het andere land. Dit wordt al snel een ingewikkeld verhaal. Ook buitenlandse fiscale stelsels kunnen complex zijn en hoe moet men dit dan gaan uitleggen aan de Belgische controleur? Nog erger wordt het wanneer de bewijsstukken in een exotische taal werden opgemaakt. In voorkomend geval krijgt de belastingplichtige er mogelijks een pakket vertaalkosten bovenop.
En wat staat ons nu te wachten?
Kortom, in het verleden was er reeds veel te doen over de discriminerende behandeling van buitenlandse onroerende inkomsten door de Belgische belastingdienst. Deze discussie is inmiddels wat verstomd sinds er kadastrale inkomsten voor de buitenlandse goederen werden bepaald. Een nieuw hoofdstuk is inmiddels aangebroken. Met de recente controles, waar de Belgische belastingdienst aan begonnen is, werd de kat opnieuw de bel aangebonden. Wordt ongetwijfeld vervolgd…