Belgische ingezetenen, die dividenden innen vanuit Belgische bron, betalen hierop de roerende voorheffing van 27%. Indien de dividenden afkomstig zijn uit een ander land, dan is het mogelijk dat er in dat land ook toepassing is van een bronheffing. Er is in een dergelijk geval dus duidelijk sprake van een internationale dubbele belastingheffing.
Reeds jarenlang trachten belastingplichtigen zich te verzetten tegen deze dubbele belasting, die steeds zwaarder begint te wegen naarmate de bronheffingen op dividenden (vooral in België) doorheen de tijd een sterk stijgende trend vertonen.
In 2015 werd in dit licht nogmaals een geschil aan de rechters voorgelegd, dit maal in Gent (arrest van het Hof van beroep te Gent van 2 juni 2015).
Het betrof een persoon met Nederlandse nationaliteit, die in België woonde. Hij was werkzaam als directeur van een Franse vennootschap. Van deze vennootschap ontving hij een bruto dividend van 165.396,00 EUR. Hierop werd een Franse bronheffing van 15% ingehouden.
Het netto dividend (na aftrek van de Franse bronbelasting) van 140.586,60 EUR werd in België bijkomend belast aan het tarief van 25% (dit tarief werd inmiddels nog verder verhoogd tot 27%). De totale belastingdruk liep hierdoor op tot 36,25%, daar waar deze op een Belgisch dividend beperkt zou zijn gebleven tot 25%.
De belastingplichtige wenste te bekomen dat er een verrekening zou gebeuren van de Franse bronbelasting met de Belgische belasting om zodoende de dubbele heffing ongedaan te maken.
In het belastingverdrag werd voorzien in een dergelijke mogelijkheid tot verrekening, doch de implementatie ervan is afhankelijk van het interne recht van de verdragstaten. De mogelijkheid tot verrekening werd echter in het verleden afgeschaft in het interne Belgische fiscale recht.
In lijn met vroegere rechtspraak bevestigt het hof het principe dat volgens het verdrag zowel België als Frankrijk bevoegd zijn om belasting te heffen op dividenden. Men kan dan ook niet stellen dat internationale dubbele belasting in alle mogelijke scenario’s door belastingverdragen wordt uitgesloten.
Volgens het hof was het verder steeds duidelijk en voorzienbaar geweest dat de combinatie tussen het verdrag en de interne Belgische wetgeving in zekere mate dubbele belasting van dividenden mogelijk maakt. Dit standpunt stemt volledig overeen met de manier waarop belastingverdragen werken in combinatie met het interne recht van verdragstaten.
Vastgesteld kan worden dat het hof erg licht oordeelt over de dubbele belasting in het licht van de Europese wetgeving. Men kan immers moeilijk ontkennen dat de dubbele heffing een zekere belemmering vormt van het vrij verkeer omdat dividenden, afkomstig uit bepaalde Europese lidstaten hoger belast worden dan dividenden, afkomstig uit andere Europese bronnen. Het is echter een traditie dat hoven en rechtbanken snel over dit punt heengaan en op consistente wijze belastingplichtingen af blijven wijzen, die op basis van het Europese recht bescherming zoeken tegen deze vorm van dubbele belasting.
Belgische ingezetenen zullen dan ook verder bepaalde beleggingen in de mate van het mogelijke dienen te vermijden of kunnen geneigd zijn bepaalde fiscale constructies te gaan verzinnen om vooralsnog de dans te ontspringen.