De Belgische fiscale behandeling van pensioenuitkeringen uit een Nederlandse bron vormt reeds jarenlang een thema waarover hardnekkige discussies ontstaan tussen belastingplichtigen en de Belgische fiscus.
Er bestaan diverse vormen van pensioen in Nederland en één ervan is de zogenaamde AOW uitkering. Deze wordt uitgekeerd op basis van de Nederlandse Algemene Ouderdomswet, die deel uitmaakt van de Volksverzekeringen.
Wanneer de genieter van het inkomen in België woont en onderworpen is aan de personenbelasting, zal België als woonstaat heffingsbevoegd zijn op de AOW uitkering (artikel 18 van het dubbelbelastingverdrag d.d. 5 juni 2001). Hierover is geen discussie. De vraag stelt zich echter hoe een dergelijke uitkering in de Belgische aangifte naar Belgisch intern fiscaal recht moet worden verwerkt.
Hierover lopen er reeds geschillen sedert 2007. Op 5 mei 2017 heeft het Hof van Cassatie zich nog een keer over de materie uitgesproken. De kernvraag, die hierbij aan bod komt betreft de band tussen een AOW-uitkering en het verrichten van een vroegere beroepswerkzaamheid.
Pensioenen maken in België immers deel uit van de categorie van de bedrijfsinkomsten. Opdat een pensioen als een vorm van beroepsinkomen belastbaar kan zijn, is vereist dat de uitgekeerde bedragen rechtstreeks of onrechtstreeks betrekking hebben op een beroepswerkzaamheid (artikelen 23 en 34, §1, 1° WIB/1992).
Een dergelijke band met een beroepswerkzaamheid is voor de AOW uitkering niet evident. Iedere persoon, die in Nederland woont bouwt immers AOW-rechten op zonder dat hiervoor een beroepswerkzaamheid vereist is.
De Belgische rechtspraak (inclusief het Hof van Cassatie) heeft doorheen de jaren een evolutie ondergaan wat betreft het fiscaal regime van de AOW uitkering. Volgens de rechters moet het bestaan van een rechtstreekse of onrechtstreekse band met de beroepswerkzaamheid. op een case by case basis onderzocht worden. Concreet wordt nagegaan of de genieter van het inkomen in het verleden al dan niet een beroepswerkzaamheid in Nederland heeft gehad.
Indien de genieter van een AOW-uitkering een beroepswerkzaamheid in Nederland heeft verricht en tot de financiering van de AOW heeft bijgedragen (door middel van een premie, ingehouden op het loon of een premie, geheven op het beroepsinkomen), kan een voldoende verband met de beroepswerkzaamheid worden vastgesteld. De betreffende AOW uitkering is dan in België als pensioen belastbaar.
De vraag stelt zich echter naar het afwikkelen de situatie waarbij er ook periodes van opbouw van rechten zijn geweest, tijdens dewelke er niet in Nederland gewerkt werd. Zo had men het geval van een Belgische rijksinwoner, die in Nederland had gewoond tijdens zijn universitaire studies, en die daarna het land verlaten had. In deze situatie is er geen band met de (latere) beroepswerkzaamheid en beslisten de rechters dat de AOW niet belastbaar is.
In 2015 werd de rechtspraak nog verder verfijnd in gevallen van een gemengd traject (deel van de opbouw van de AOW tijdens jaren van beroepsactiviteit in Nederland en deel van de opbouw in jaren zonder dergelijke activiteit). Zo oordeelde het Hof van Beroep van Gent dat de AOW enkel belastbaar is ten belope van de opbouw, die specifiek gelinkt is met een beroepswerkzaamheid. De belastingplichtige had in casu reeds AOW rechten opgebouwd vanaf de leeftijd van 15 jaar en dit tot aan de leeftijd van 65 jaar. Hij had echter niet heel deze periode in Nederland gewerkt. Hij studeerde tot de leeftijd van 25 jaar. Er werd tot de leeftijd van 37 jaar voornamelijk (doch niet uitsluitend) in Nederland gewoond en gewerkt. Tijdens de latere jaren van de loopbaan woonde en werkte hij niet langer in Nederland en werden er op vrijwillige basis AOW-premies betaald.
Uit deze feiten bleek dat er slechts gedurende 10 jaar een verband met een beroepswerkzaamheid in Nederland bestond en dat er voor de overige 40 jaren geen band was met de beroepswerkzaamheid wat betreft de verdere opbouw van AOW rechten. Het Hof besloot dat de AOW-uitkering slechts voor 10/50 in België kon worden belast als pensioen. Het is interessant te noteren dat ook de studieperiode aanleiding gaf tot een onbelaste opbouw van AOW. In veel dossiers kan wellicht op deze basis een aanzienlijk pro rata deel van de uitkering vrijgesteld worden (voor zover de betrokkene in Nederland woonde en studeerde), zelfs indien de hele latere beroepsloopbaan in Nederland wordt doorgebracht.
De belastingadministratie ging in cassatie tegen dit arrest en bleef bij haar traditioneel standpunt dat een AOW-uitkering steeds volledig in België belastbaar is, onafgezien van de omstandigheden waarin de rechten werden opgebouwd.
Het Hof van Cassatie bevestigt echter het standpunt van het Hof van Beroep. Het feit dat de AOW rechten tijdens een bepaalde periode door middel van een op het loon ingehouden premie of door een premie geheven in functie van het beroepsinkomen werden gefinancierd heeft niet tot gevolg dat de later uitkering volledig mag worden beschouwd als een vorm van bedrijfsinkomen (pensioen in de zin van artikel 34 §,1° WIB/1992).
De vraag stelt zich of de Administratie haar standpunt in lijn gaat brengen met deze rechtspraak. De ervaring leert immers dat de Belgische fiscus een lange traditie heeft in het negeren van principiële rechtspraak en dat het een hele tijd kan duren vooraleer men overstag gaat. Ook zijn in het verleden reeds talrijke situaties aan bod gekomen waarbij men eenvoudigweg de wet heeft gewijzigd om toch maar het gelijk te behalen.
Zolang de Administratie niet formeel terugkomt op haar standpunt blijft steeds de kans bestaan dat getracht zal worden om elke AOW-uitkering volledig te belasten, met inbegrip van de gevallen waarin er geen of slechts gedeeltelijke beroepswerkzaamheden in Nederland werd verricht. Hierdoor blijft de kans op nieuwe geschillen bestaan.
Intussen is er wel voldoende rechtvaardigingsgrond voor de belastingplichtige voorhanden om in de aangifte in de personenbelasting slechts een pro rata deel van de AOW-uitkering als pensioen aan te geven en op die manier de discussie aan te gaan.