We schreven het reeds een tweetal jaren geleden. De Belgische wetgever en de Administratie waren het fiscale noorden kwijtgeraakt bij het inschatten van de fiscale gevolgen in hoofde van beleggers, wanneer er bepaalde herstructureringen plaatsvonden van de groep van vennootschappen, waarin men aandelen had verworven. Zo was het mogelijk dat men een gepeperde rekening aan roerende voorheffing kreeg voorgeschoteld zonder dat de belegging ook maar 1 Euro in waarde was toegenomen.
Door een wetswijziging van 28 april 2019 werd reeds gepoogd om aan dit onrecht een einde te stellen. Voor een aantal aandeelhouders bracht de nieuwe wet inderdaad soelaas en werd een einde gesteld aan belastingen zonder inkomen. Jammer genoeg was de wet niet in universele bewoordingen geformuleerd. Evenmin was de tekst een toonbeeld van duidelijkheid. De Administratie vond dan ook nog heel wat stof om bepaalde categorieën van aandeelhouders vooralsnog in de kou te laten staan en steevast te weigeren de roerende voorheffing (huidig tarief 30%) aan hen terug te storten, in die gevallen, waarin die door de bank wat al te ijverig was ingehouden.
Deze roerende voorheffing kon bovendien behoorlijk in de papieren lopen. Ze werd immers berekend op een deel van de waarde van de belegging en helemaal niet op enige vorm van rendement, zoals ook zal blijken uit de casus, die uiteindelijk voor het Hof is geëindigd. Het hoeft dan ook weinig verwondering te wekken dat een aantal belastingplichtigen niet bij de pakken is blijven zitten en hierover een fiscaal geschil hebben opgestart. In dit licht heeft het Hof van Beroep van Bergen op 14 januari 2022 een belangrijk arrest geveld.
Wat is nu weer een spin-off?
Hier moeten we jammer genoeg wat technisch worden. Een spin-off doet zich voor wanneer een vennootschap een bedrijfsactiviteit afsplitst door oprichting van en/of inbreng van een gedeelte van haar activa in één of meerdere nieuwe vennootschappen zonder dat de bestaande vennootschap ophoudt te bestaan. De bestaande aandeelhouders van de overdragende vennootschap zullen naar aanleiding hiervan de waarde van hun oorspronkelijke aandelen zien dalen (er werden activa afgestoten), maar ontvangen ter compensatie hiervan nieuwe aandelen van de verkrijgende vennootschappen.
Het komt regelmatig voor dat aan het einde van de rit de waarde van alle aandelen samen gelijk is aan de waarde van de aandelen van de overdragende vennootschap vóór de verrichting. De aandeelhouder zal bijgevolg meerdere verschillende aandelen i.p.v. één aandeel bezitten zonder dat hij naar aanleiding van de verrichting noodzakelijkerwijze een extra waarde heeft verkregen of enig inkomen heeft verworven. De som van de waarde van alle aandelen samen is in dergelijke gevallen uiteindelijk gelijk aan de oorspronkelijke waarde van het aandeel voorafgaand aan de spin-off.
Het kan ook voorkomen dat de spin-off niet 100% financieel neutraal is en dat de aandeelhouder toch een voordeel uit de transactie kan genieten. Er is weinig discussie wat betreft de eventuele voordelen, die in die gevallen aan de aandeelhouder toekomen. Deze zijn ongetwijfeld belastbaar als dividenden aan het tarief voor de roerende inkomsten van 30%.
De hele discussie gaat over die verrichtingen, die enkel resulteren in een vorm van omruiling van aandelen, zonder dat er hierbij een voordeel voor de aandeelhouder ontstaat. Zijn dit ook belastbare “dividenden”, zoals de fiscus beweert of gaat het hier om een onbelastbare transactie? Hoewel het vermogen van de aandeelhouder doorheen het proces in die gevallen in het geheel niet aangroeit, meent de fiscus toch dat er sprake is van een belastbaar dividend aan de aandeelhouder, ter waarde van de nieuwe aandelen, die toegekend worden om een verarming in zijn hoofde te voorkomen (wegens afname van de waarde van de oorspronkelijke aandelen).
De zaak, die voor de rechters kwam
Het geschil te Bergen gaat over een belastingplichtige, die aandelen had belegd bij een Belgische bank. Op 14 april 2016 worden er 49.500 aandelen gekocht van vennootschap A. Later dat jaar vindt er een herstructurering van A plaats, en op 30 juni ontvangt hij in dit licht aandelen van de afsplitste vennootschap B in een verhouding van 1 op 5 = 9.900 aandelen B. Evenwel zijn oorspronkelijk pakket van 49.500 aandelen in A wordt herleid tot slechts 3.300 aandelen door een zogeheten “reverse split” in een verhouding van 1 op 15.
Als we het aantal aandelen van A voorafgaand aan de transacties vermenigvuldigen met de koers per aandeel, en dit vergelijken met de waarde van het aantal aandelen A + B, vermenigvuldigd met de respectievelijke koers van elk aandeel, dan blijkt dat de totale waarde van de belegging aan het einde van de transacties niet groter of kleiner geworden is dan aan het begin van de herstructurering.
Met andere woorden, de aandeelhouder is door het verhaal niet armer of rijker geworden. Hij heeft als belegger trouwens niets te maken met de herstructurering van de vennootschap, waarvan hij aandelen heeft gekocht. Zelf heeft hij geen enkele actieve handeling gesteld met betrekking tot zijn belegging. Nochtans is de Belgische bank overgegaan tot het berekenen en innen van de roerende voorheffing op de waarde van de 9.900 aandelen van B, die in de loop van de rit aan de aandeelhouder werden toegekend ter compensatie van de afname van de waarde van het pakket aandelen van A. De waardevermindering van het aandelenpakket A wordt hierbij eenvoudigweg genegeerd. Dit verhaal kostte de belastingplichtige in deze zaak zomaar even zo’n slordige 105.000 Euro.
Het bezwaar van de belastingplichtige om deze belasting zonder inkomen te recupereren valt op een koude steen bij de Administratie en wordt eenvoudigweg afgewezen.
De rechters komen echter tot andere conclusies, zowel in eerste aanleg als in de fase van beroep.
In tegenstelling tot de Administratie hebben de rechters wel degelijk oog voor de economische realiteit van het verhaal. Zij stellen dat er enkel roerende voorheffing is op de eventuele toename van de waarde van het aandelenpakket bij een spin-off. De stelling van de fiscus dat de totale waarde van de uitgekeerde aandelen (in casu van B) als dividend moet worden aangemerkt, wordt hierbij niet weerhouden. Het Hof treedt de belastingplichtige bij en beslist dat de ten onrechte geheven roerende voorheffing dient te worden terugbetaald.
In de rechtsleer is er kritiek te vinden op deze gerechtelijke uitspraak. Ons inziens volkomen onterecht. Hoewel bepaalde auteurs, net zoals de fiscus, zich uitleven in een eindeloze fijnslijperij van allerhande wilde theorieën, wetteksten en interpretaties, geven de rechters naar onze mening blijk van een meer dan behoorlijke dosis gezond verstand. Het belasten van fantoominkomsten, die enkel in de geest van de fiscus bestaan, maar die zich niet de facto in het vermogen van de belastingplichtige bevinden, is volkomen uit den boze. Hierbij hebben ze beslist in de geest van artikel 1 van het WIB/92, dat stelt dat er een belasting wordt geheven op het “inkomen”. Er is uiteraard maar inkomen wanneer de belastingplichtige zich effectief heeft verrijkt.
Is de hele discussie nu eindelijk afgelopen?
De belastingadministratie kennende gaan we ervan uit dat deze zich niet zomaar zal neerleggen bij deze stand van zaken en in de boosheid zal volharden in geschillen, die zullen blijven optreden in deze aangelegenheid. De Belgische fiscus geeft bij principiële kwesties blijk van een onovertroffen hardnekkigheid. Geschillen zullen hierdoor wellicht niet snel en rechtvaardig opgelost worden in de administratieve fase. Evenmin verwachten we nieuwe instructies aan de banken om in dit soort gevallen de roerende voorheffing achterwege te laten. Er kan enkel gehoopt worden dat de rechtspraak zich in het voordeel van de belastingplichtigen zal consolideren, zodat dit onfortuinlijke fiscale hoofdstuk op termijn toch nog een goede afloop zou kennen.