De belastingheffing op interest inkomen werd de laatste jaren gevoelig verhoogd. Naast het invoeren van een “rijkentaks” onder de regering Di Rupo, de verhoging van het algemene tarief van de roerende voorheffing van 15% naar 25% en het vergroten van het toepassingsgebied van de roerende voorheffing, werd recent nogmaals een verhoging van het tarief naar 27% (vanaf 2016) aangekondigd.
Tegen de achtergrond van al deze verhogingen werd het gereglementeerde spaarboekje merkwaardig genoeg steeds gespaard. Hierdoor wordt hun fiscaal statuut van jaar op jaar aantrekkelijker in vergelijking tot andere spaarproducten.
Het spaarboekje wordt op twee manieren bevoordeeld:
Ondanks voorstellen om hier iets aan te doen, blijft het spaarboekje ook nog gevrijwaard van efficiënte controlemaatregelen in de personenbelasting. Het blijft immers mogelijk om meerdere spaarboekjes bij verschillende financiële instellingen aan te houden en (ten onrechte) meerdere keren gebruik te maken van de vrijstelling op het niveau van de bronheffingen (de roerende voorheffing) zonder dat dit door de Administratie gemakkelijk kan worden onderkend. Deze lakse houding van de wetgever wordt van jaar op jaar moeilijker te begrijpen in het licht van de groeiende strijd tegen de fiscale fraude.
In een internationale context is het spaarboekje het voorwerp geworden van fiscale geschillen. Oorspronkelijk was voor de gunstige fiscale behandeling immers vereist, dat het ging om spaarboekjes, gehouden bij in België gevestigde financiële instellingen.
Dit was manifest in strijd met de Europese regels inzake vrij verkeer en een tussenkomst van het Europees Hof van Justitie was vereist om de Belgische wetgever er eindelijk toe te dwingen om de vrijstelling ook te verlenen aan spaarboekjes, gehouden bij een financiële instelling die elders in de Europese Economische Ruimte (EER) gevestigd is. Deze vrijstelling werd (met retro actief effect) ingevoerd vanaf 1 januari 2012.
Als slechte verliezer in fiscale geschillen, heeft de Belgische fiscus voor de zoveelste keer een achterhoedegevecht ingezet om de belastingbetaler de toegang tot het belastingvoordeel te ontzeggen indien er in het buitenland gespaard wordt. Er blijkt immers dat Belgische gereglementeerde spaarboekjes slechts recht geven op belastingvrijstelling, mits aan een reeks voorwaarden wordt voldaan. Voor Belgische financiële instellingen levert dit in principe geen problemen op, gezien zij hun spaarproduct reeds jaren lang in lijn met deze voorwaarden aanbieden. De situatie is heel verschillend voor spaarboekjes, die door buitenlandse dienstverleners worden aangeboden.
De Administratie heeft over dit onderwerp een circulaire uitgebracht in 2014 (Circulaire AAFisc Nr. 22/2014 (nr. Ci.RH.231/633.479) dd. 12.06.2014).
In de circulaire worden de voorwaarden opgesomd, waaraan spaarboekjes in andere landen van de EER moeten voldoen om in België voor een gunstige fiscale behandeling in aanmerking te komen. De voorwaarden zijn niet eenvoudig:
Wat de munt betreft waarin het spaardeposito wordt aangehouden stelt het uitvoeringsbesluit bij het WIB 1992 dat de spaardeposito’s in Euro moeten worden uitgedrukt. De wetgever heeft bij het invoeren van de vrijstelling naar de andere lidstaten van de EER bepaald dat in een vreemde munt uitgedrukte spaardeposito’s één keer per jaar omgezet moeten worden in Euro. Volgens de minister van Financiën geldt dit echter enkel voor Belgische spaarboekjes. Hij bevestigde dat voor spaarboekjes, die in een andere lidstaat van de EER geopend worden, er rekening wordt gehouden met de munt die wettelijk gebruikelijk is in de bedoelde lidstaat.
De Administratie legt in tegenstelling tot Belgische spaarboekjes voor buitenlandse spaarboekjes een erg zware bewijslast voor de vrijstelling bij de belastingplichtige spaarder. De Minister van Financiën werd hierover dit jaar reeds herhaaldelijk ondervraagd in het parlement, doch bevestigde keer op keer deze zware bewijslast voor de belastingplichtige. Ook voor de Belgische rechtbanken werden spaarders reeds herhaaldelijk over dit onderwerp in het ongelijk gesteld.
Ons inziens wordt de particuliere spaarder hierdoor nog steeds in ernstige mate belemmerd bij het sparen in een andere EER lidstaat op een fiscaal gunstige wijze, en dit in vergelijking tot de eenvoud, verbonden aan het aanhouden van een Belgische spaarrekening. Het uiterste strenge standpunt van de Administratie en van de Minister is strikt juridisch misschien verdedigbaar, maar is zeker voor kritiek vatbaar omdat bepaalde grenzen van de redelijkheid hier overschreden dreigen te worden. Jammer genoeg zullen spaarders zich opnieuw tot Europese instanties dienen te richten om enige kans op gelijk te halen.
Rekening houdend met de steeds toenemende internationale uitwisseling van fiscale gegevens kan bovendien verwacht worden dat het bestaan van buitenlandse spaartegoeden steeds vaker onder de aandacht van de Belgische fiscus zal gebracht worden en dat het aantal geschillen over de eventuele vrijstelling ervan enkel maar zal gaan toenemen.