Ondanks hun nauwe maatschappelijke en economische verbondenheid zijn er grote verschillen op het vlak van de organisatie van pensioenen en van de pensioenfiscaliteit tussen de buurlanden België en Nederland.
Ondanks de algemeen goede verstandhouding tussen beide landen en een verregaande culturele en economische verbondenheid blijkt het moeilijk om over de pensioenen op dezelfde golflengte te geraken. Vanaf dit jaar komen we zelfs terecht in manifeste situaties van internationale dubbele belasting, meer bepaald op pensioenen uit de zogeheten tweede pijler (via de werkgever of via het bedrijf opgebouwde pensioenen).
Zoals met tal van landen het geval is, heeft België ook met Nederland een verdrag afgesloten met als doel dubbele belastingheffing (en belastingvermijding) te voorkomen. Het is echter juist dit belastingverdrag dat nu mee aan de basis lijkt te liggen van de huidige problematiek.
De belastingverdragen worden in principe opgemaakt op basis van modellen, die hiervoor worden ontwikkeld door de OESO, zij het dat er per verdrag aanpassingen en afwijkingen voorkomen op maat van de noden en het beleid van specifieke landen. De modellen van de OESO zijn bovendien niet statisch en doorheen de jaren worden de gebruiken aangepast aan nieuwe trends en inzichten. Dit is ook het geval met de pensioenfiscaliteit.
In oudere belastingverdragen wordt de heffing op pensioenen doorgaans toegewezen aan de woonstaat van de genieter van het pensioen. Dit was ook zo voor het oorspronkelijke verdrag tussen België en Nederland, dat nog van 1970 dateert. De heffing in de woonstaat is ook logisch omdat gepensioneerden voornamelijk gebruik maken van alle (via belastingen gefinancierde) faciliteiten in hun woonland.
Nederland heeft traditioneel een stelsel met beperkte fiscale voordelen voor pensioenuitkeringen en is gekant tegen de mogelijkheid om pensioenen te kapitaliseren. Het beheer van de pensioenpot wordt hierbij liefst niet in handen gegeven van de burger, misschien uit vrees dat deze onverantwoord met de gelden zou gaan omspringen.
In België wordt binnen de 2de pensioenpijler wel vaak gewerkt met pensioenkapitalen. Dergelijke pensioenkapitalen worden dan ook nog een keer gunstig belast. Pensioenen van buitenlandse oorsprong moeten in België naar Belgisch fiscaal recht behandeld worden en niet volgens het belastingregime van de bronstaat. De fiscale behandeling van dergelijke pensioenen is naar Belgisch fiscaal recht niet eenvoudig, niet in het minst omdat een buitenlands pensioenstelsel slechts zelden identieke kenmerken zal hebben als een typisch Belgisch plan.
Naast de hogervermelde gunstige taxatie van pensioenkapitalen zijn er diverse mogelijke interpretaties van de wetgeving, die men kan toepassen op een buitenlands pensioen. De uitkomst hiervan kan zeer uiteenlopend zijn, gaande van een gehele of gedeeltelijke vrijstelling van belasting, het toepassen van bepaalde verlaagde tarieven tot een volledige belastingheffing aan de normale marginale aanslagvoet. Dit leidt in België reeds gedurende tientallen jaren tot veel rechtsonzekerheid voor de belastingplichtige en talrijke geschillen met de administratie.
De vaak gunstigere Belgische pensioenfiscaliteit heeft in het verleden aanleiding gegeven tot een aanzienlijke stroom van fiscale migranten vanuit Nederland naar België. Bij de totstandkoming van het nieuwe belastingverdrag in 2001 (in werking vanaf 2003) werd een uitermate complex pensioenartikel ontworpen om deze stroom in te dijken.
Het huidige pensioenartikel is bijzonder detaillistisch opgebouwd en heeft tot doel alle mogelijke gaten in de belastingheffing te stoppen en de heffingsrechten van de verdragstaten te maximaliseren. De normale OESO methodiek van het vastleggen van een aantal fundamentele krachtlijnen en principes werd hierbij volledig verlaten. Het artikel is ook sterk geïnspireerd op de stand van de nationale wetgeving van beide verdragstaten ten tijde van de totstandkoming van het verdrag. Hierdoor wordt de tekst kwetsbaar voor nieuwe ontwikkelingen en inzichten, die niet meer aansluiten bij de starre verdragstekst.
Via het nieuwe complexe verdragsartikel werden de vroegere fiscale stimuli om vanuit Nederland naar het nabije zuiden te emigreren systematisch aan banden gelegd. Hierbij worden meteen ook de klassieke grensarbeiders fiscaal getroffen, die in België geboren en getogen zijn, en die door Nederlandse werkgevers in dienst genomen werden. Deze groep van werknemers kan bezwaarlijk verdacht worden van het actief nastreven van verderfelijke fiscale plannen.
Wanneer we enkel de omvang van het pensioenartikel anno 2001 vergelijken met het klassieke OESO modelverdrag en met het oude pensioenartikel, komt de complexiteit van de nieuwe tekst meteen aan de oppervlakte. De oude verdragstekst telde (inclusief de hoofding) slechts 38 woorden (volledig in lijn met het OESO model). In het nieuwe verdrag werden niet minder dan 785 woorden besteed aan het pensioenartikel. Er werd dan ook tot in het uiterste detail aan de redactie ervan gewerkt. Pas in een recent verleden werd dit trieste record doorbroken door het Belgische-US verdrag, waarin zelfs 1.379 woorden aan pensioenen werden gewijd (dus 36 keer meer dan gebruikelijk).
Afgezien van de toename van het volume en de algemene complexiteit van het pensioenartikel uit 2001 blijkt de tekst ervan vandaag de dag niet meer in lijn te zijn met de meest recente trends voor het opmaken van belastingverdragen. Bepaalde landen willen de heffing nu immers gaan toewijzen aan de bronstaat en dit ter compensatie van de fiscale aftrekken, die doorgaans tijdens de opbouw van het pensioen in die staat door werkgever en/of werknemer genoten werden. Blijkbaar wordt hierbij voorbij gegaan aan de kosten, die de woonstaat nog jaren dient te financieren voor het leven en welzijn van haar gepensioneerde inwoners.
In het licht van deze totale context heeft de Nederlandse belastingdienst in december 2017 beslist de kat de bel aan te binden door aan inwoners van België, die pensioenen uit Nederlandse bron genieten, koudweg te melden dat er vanaf januari 2018 Nederlandse loonbelasting wordt ingehouden op hun 2de pijlerpensioenen van Nederlandse bron. In januari blijkt de daad ook inderdaad bij het woord te zijn gevoegd. Volgens persberichten worden zo’n 4.000 gezinnen door deze maatregel getroffen.
Deze onfortuinlijke gezinnen worden nu geconfronteerd met een manifeste dubbele belasting tussen België en Nederland. Hoewel dit op eerste zicht niet logisch is, zijn situaties van dubbele belasting niet effectief verboden onder de belastingverdragen. Verdragstaten leveren weliswaar inspanningen om dubbele belasting te voorkomen, doch nergens is bepaald dat dubbele heffing onder alle mogelijke omstandigheden onwenselijk of verboden is. De ervaring leert evenwel dat veel belastingplichtigen zich hierdoor onrechtvaardig behandeld voelen en de dubbele belasting met alle mogelijke middelen zullen bestrijden.
In het momenteel geldende pensioenartikel staat ook nog eens een merkwaardige passage over de verdeling van de belastingheffing. In bepaalde gevallen kunnen pensioenuitkeringen hoger dan 25.000 Euro per jaar niet enkel in België belast worden, maar is uitdrukkelijk bepaald dat ze ook in Nederland mogen worden belast. Het is deze passage die, in combinatie met bepaalde Belgische rechtspraak, nu door de Nederlandse belastingdienst wordt aangegrepen om na vele jaren over te gaan tot de effectieve dubbele taxatie.
Het lijkt erop dat hierbij nog korter door de bocht gegaan wordt dan Max Verstappen. Er wordt immers totaal niet gekeken naar de effectieve situatie van de belastingplichtige en de wijze waarop deze gedurende de afgelopen jaren de belastingaangifte in België heeft ingediend. De belastingdienst gaf de belastingplichtigen te kennen dat geen verhaal mogelijk is tegen de Nederlandse heffing en dat men maar soelaas moet gaan zoeken bij de Belgische fiscus.
Er zijn nu zelfs gevallen bekend waarbij eenzelfde pensioenbedrag gewoon in elk land aan de volledige progressieve belastingheffing wordt onderworpen. Hierdoor kan de totale belastingdruk voor de belastingplichtige over beide landen heen gemakkelijk oplopen tot meer dan 65%. Of er nog enig netto inkomen overblijft voor de burger na de fiscale zelfbediening door de Nederlandse overheid, lijkt hierbij niet meteen een zorg te zijn.
Daarnaast is er de niet te onderschatten extra administratieve last voor de belastingbetalers omdat nu in twee landen aan een reeks complexe fiscale formaliteiten en verplichtingen moet voldaan worden. Verwacht wordt dat de belastingplichtigen zich niet zonder slag of stoot gewonnen zullen geven. Ook hier zijn er echter kosten voor advies en ondersteuning bij de procedures in rechte.
Een eerste onderzoek van de problematiek wijst uit dat het niet evident is om op een snelle en efficiënte wijze een einde te stellen aan deze buitensporige belastingheffing, temeer daar verwacht wordt dat beide landen zullen weigeren terug te treden uit de heffing. Het valt te hopen dat de betrokken overheden snel tot de redelijkheid en de onderhandelingstafel zullen terugkeren om toch minstens op korte termijn de vroegere situatie te herstellen en pas over te gaan tot verdere maatregelen na grondige studie van het verhaal en met inachtname van de betrachting om voor de belastingplichtigen de belastingdruk en administratieve rompslomp tot redelijke proporties te beperken.
Wordt dus ongetwijfeld vervolgd….