Een nieuwe interpretatie van artikel 232 van het WIB/92 heeft de aangifteplicht in de Belgische Belasting Niet-Inwoners (BNI) uitgebreid. Ingevolge de nieuwe interpretatie moet een veel grotere grote groep niet-inwoners met Belgische onroerende goederen plots een aangifte in België indienen.
Belgisch onroerend inkomen moest ook in het verleden al verplicht worden aangegeven, doch enkel indien er sprake was van een verhuring of indien er ook een ander in België belastbaar inkomen aanwezig was (inkomsten, vermeld in art. 228, §2, 3°, a en e, 4°, 5°, 6°, 7°, 7°bis en 9° a/1 en h WIB/92). Het kon bijvoorbeeld gaan om een bezoldiging, inkomen als bestuurder van een vennootschap of een pensioen.
Nieuw is de schrapping van het woordje ‘belastbaar’ in bovenstaande paragraaf. Volgens de belastingdienst is helemaal niet vereist dat het andere inkomen (bijvoorbeeld het pensioen of de bezoldiging) in België belastbaar is. Vaak is dit niet het geval in toepassing van een belastingverdrag of als het inkomen niet van Belgische bron is. De belastingdienst stelt nu dat de vereiste, dat België op basis van de dubbelbelastingverdragen heffingsbevoegd is over het ander inkomen, niet letterlijk in de wet staat en meent hieruit te mogen besluiten dat België heffingsbevoegd wordt op alle onroerend inkomen, verhuurd of niet, van zodra enige vorm van beroepsinkomen uit Belgische bron kan worden bespeurd.
De eerste doelgroep van de nieuwe interpretatie zijn de gepensioneerden met pensioen uit Belgische bron, dat in toepassing van een belastingverdrag moet worden vrijgesteld. Zij moeten vanaf nu altijd hun Belgisch onroerend goed aangeven in de BNI, ongeacht of dit nu al dan niet verhuurd wordt en ongeacht de belastbare basis. Omdat het gaat om pensioenen van Belgische bron is het gemakkelijk voor de belastingdienst om deze mensen te viseren omdat de pensioeninformatie automatisch in de fiscale databanken terecht komt. Hun onroerend inkomen (minstens gelijk aan het geïndexeerd kadastraal inkomen, vermenigvuldigd met 1,4 en verminderd met interesten lening) wordt dan meteen vanaf de eerste euro belast aan de normale tarieven, beginnende aan 26,75% (inclusief de gemeentebelasting).
De nieuwe interpretatie heeft belangrijke gevolgen voor een aantal niet-inwoners, die in België gelegen onroerende goederen bezitten, die tot nu toe meenden van de vrijstelling van artikel 232 WIB/92 te kunnen genieten..
De vrijstelling is de afgelopen jaren reeds in belangrijke mate weg geërodeerd omdat de grens van 2.500 Euro niet wordt geïndexeerd, daar waar de kadastrale inkomens wel van jaar op jaar op basis van een indexfactor aangroeien. Door de nieuwe interpretatie wordt de 2.500 Euro (per eigenaar) vrijstelling nog een keer extra uitgehold. De vrijstelling gold wanneer er enkel onroerende goederen in België werden aangehouden, waarvan er minstens één werd verhuurd. Enkel wanneer het totaal belastbaar inkomen van alle onroerende goederen samen in die gevallen hoger was dan 2.500 euro moest er aangifte gebeuren. Door het feit dat het grensbedrag niet geïndexeerd wordt, is de vrijstelling doorheen de jaren in belangrijke mate komen te vervallen. Of de opbrengst van de nieuwe interpretatie in een redelijke verhouding staat tot de extra administratieve lasten voor de belastingplichtige kan in vraag gesteld worden.
De belastingdienst wil het nieuwe standpunt bovendien al toepassen over inkomstenjaar 2023. De aangiftetermijn hiervoor verloopt over een goede maand. De vraag kan dan ook gesteld worden of het wel zinvol of redelijk is om zo laat in het jaar met deze nieuwe verplichting af te komen, louter op basis van een herinterpretatie van een wettekst, die al jaren ongewijzigd is gebleven. Dat tal van belastingplichtigen niet in regel zullen zijn over inkomstenjaar 2023 staat nu reeds vast.
Bij de nieuwe interpretatie kunnen ook nog volgende bedenkingen geformuleerd worden.