Het komt regelmatig voor. Een persoon dient tijdige belastingaangiftes in, waarbij een aantal rubrieken niet worden ingevuld, terwijl er attesten in bijlage worden toegevoegd voor fiscale aftrekposten of verminderingen.
De fiscus kohiert de aanslagen in, rekening houdend met de aangegeven inkomsten, maar zonder rekening te houden met de fiscale voordelen, verbonden aan de bijgevoegde attesten. De belastingplichtige ziet hierdoor de voordelen in rook opgaan en krijgt een veel te hoge afrekening.
Het overkwam ook een belastingplichtige, die de Administratie had gecontacteerd met het verzoek de situatie recht te zetten (op basis van de procedures van bezwaar en ambtshalve ontheffing). Naar vaste gewoonte werden deze verzoeken koudweg door de administratie afgewezen. Voor de bezwaarprocedure werd gewezen op laattijdigheid en voor de ambtshalve ontheffing werd gesteld dat de procedure niet toepasselijk was bij gebrek aan kwalificerende ‘materiële vergissing’.
Het is een droevig en algemeen gekend fenomeen: de fiscus heeft er geen probleem mee om aangegeven inkomsten te belasten, maar probeert hardnekkig op alle mogelijke manieren de belastingplichtige te verhinderen om te kunnen genieten van rechtmatige aftrekken en verminderingen.
De belastingplichtige bracht de zaak tot voor de rechter. In eerste aanleg werd de belastingplichtige jammer genoeg opnieuw wandelen gestuurd, en er werd hoger beroep ingesteld. Het Antwerpse Hof van Beroep kwam op 31 maart 2020 uiteindelijk tot een uitspraak ten gunste van de belastingplichtige. De tijdslijn is hier weerom opmerkelijk. De discussie had betrekking op de inkomstenjaren 2011, 2012 en 2013 en werd pas in 2020 beslecht. Het tergend gebrek aan snelheid in de rechtsgang over een in wezen niet erg complex geschil wordt hierbij nog een keer geïllustreerd.
De discussie voor het Hof ging over de vraag of er al dan niet sprake is van een ‘materiële vergissing’ in de zin van artikel 376 WIB/92. Bepaalde rubrieken in de aangifte waren niet ingevuld, terwijl alle nodige bewijsstukken over fiscale voordelen (kinderopvang, pensioensparen, individuele levensverzekering en woonbonus) wel bij de aangifte waren gevoegd. De Administratie was dus perfect op de hoogte van het bestaan van de fiscale voordelen en beschikte ook over afdoende bewijsstukken.
Het Hof oordeelde dat het niet invullen van de codes in de aangifte niet kwalificeert als een materiële vergissing in hoofde van belastingplichtige. Het gaat niet om een loutere schrijffout of andere grove vergissing.
Hiermee is de discussie echter niet afgehandeld. Een materiële vergissing kan even goed begaan worden door de Administratie. De fiscus heeft bij het vestigen van de aanslagen rekening gehouden met alle gekende gegevens aan de inkomstenzijde, maar niet met de gekende gegevens aan de uitgavenzijde. Deze bleken nochtans afdoende uit de bijlagen bij de aangiftes. Volgens de rechters kwalificeert dit als een materiële vergissing, die los staat van enige juridische beoordeling, in hoofde van de Administratie. Het verzoek om ambtshalve ontheffing werd door het Hof bijgevolg gegrond verklaard.
We kunnen enkel hopen dat er stilaan een einde gaat komen aan dit soort pijnlijke discussies, waarbij de fiscus aan de ene kant probleemloos het bestaan van belastbare inkomsten accepteert, terwijl aan de andere kanten duidelijk gekende fiscale voordelen worden genegeerd. In de nieuwe wereld van de ‘rechtvaardige belastingen’ zouden dit soort praktijken al lang tot het verleden moeten behoren. Dit soort scenario’s zou eenvoudig en snel opgelost moeten geraken via een bezwaarschrift of verzoek tot ambtshalve ontheffing en zou zeker geen aanleiding mogen geven tot betwisting voor de hogere rechtscolleges.