Sinds 2008 bestaat er in België een gunstig fiscaal regime voor inkomsten uit auteursrechten en naburige rechten. De taxatie van deze inkomsten gebeurt niet op dezelfde manier als beroepsinkomsten, die onderhevig zijn op de hoogst mogelijke heffingen (onderwerping aan sociale bijdragen en ook belast aan de hoogst mogelijke progressieve tarieven).
Omdat deze vorm van inkomsten niet meteen verbonden is aan het leveren van concrete prestaties, maar wel aan het exploiteren van de vruchten van bepaalde creaties, zijn ze niet onderworpen aan sociale bijdragen en worden ze (laag) belast onder de kwalificatie van inkomsten van roerende aard.
Dit geeft aanleiding tot een enorme kloof, wat betreft de fiscale en parafiscale heffingen als we dit vergelijken met de fiscale en para-fiscale druk op arbeid. Dit is velen niet ontgaan en de afgelopen jaren vond er dan ook een gestage opmars plaats van het fenomeen van belastbare inkomsten uit auteursrechten. Meer en meer mensen hebben ontdekt dat ze unieke creaties tot stand brengen, die in aanmerking komen voor exploitatie en dus ook voor vergoeding via auteursrechten. Dit volledig legaal en vaak gesteund op degelijke voorafgaande akkoorden met de belastingdienst.
Het is verwonderlijk dat de wetgever dit verhaal zo lang heeft laten doorlopen vooraleer de regels gericht bij te snoeien. Eind 2022 komt er dan toch de lang verwachte reactie van de wetgever, die het plan op tafel heeft gelegd om het fiscaal regime van de auteursrechten drastisch te hertekenen. Het ontwerp is behoorlijk gepeperd en doet een aanzienlijke stofwolk opstuiven. Een aantal sectoren, waar verloning via auteursrechten inmiddels gemeen goed is geworden, vrezen in grote mate getroffen te worden en laten hun stem nu horen.
Waar staan we vandaag: auteursrechten worden onder de huidige regels tot op een inkomstenplafond in hoofde van de genieters afzonderlijk belast tegen een bijzonder gunstig tarief van 15 %. Vooraleer dit tarief wordt toegepast, wordt de belastbare basis bovendien verlaagd met een royaal kostenforfait. Dit forfait vangt aan met 50 % op een eerste schijf aan auteursrechten, daalt naar 25 % op de tweede schijf auteursrechten en dooft pas vanaf een bepaald inkomstenniveau uit.
De combinatie tussen het kostenforfait en het lage belastingtarief zorgen ervoor dat de effectieve belastingdruk start aan een tarief van slechts 7,5% (15% x 50%). Dit gunsttarief is ongezien in de Belgische fiscale wereld. De heffing begint pas gelijk te lopen met gewoon loon voor inkomsten boven de 64.070 Euro per jaar (grensbedrag inkomstenjaar 2022). Op dat moment treden er ook sociale bijdragen in werking.
Het behoeft dan ook geen betoog dat het regime van de auteursrechten al jaren een grote aantrekkingskracht uitoefent op belastingplichtigen en hun werkgevers in de zoektocht naar een wat gematigde belastingdruk.
Van snoeimes tot hakbijl
Het is verwonderlijk dat het zo lang heeft geduurd vooraleer de wetgever tot het besef kwam dat het tijd was om het toepassingsgebied van het taxatiestelsel van de auteursrechten bij te snoeien. Dit niet enkel omwille van de grote ongelijkheid tussen belastingplichtigen (zij met auteursrechten versus de anderen) maar ook wegens de toenemende budgettaire impact voor de staatsfinanciën. Men gaat nu echter wel behoorlijk drastisch aan de slag.
In eerste orde beoogt men met de wijziging het inperken van het toepassingsgebied van de fiscale gunstregeling voor auteursrechten. Door de ruime definitie van het auteursrecht in de huidige regeling terug te schroeven wil men het aantal gegadigden, die er nog gebruik van kunnen maken, terugdringen.
Enkele doelgroepen komen hierdoor meteen in de vuurlinie, waaronder bijvoorbeeld:
Het wetsontwerp gaat nog verder. De inkomstengrens van 64.070 Euro tot waar een kwalificatie als roerend inkomen geldt, blijft weliswaar behouden, maar in het verleden was er al discussie over de fiscale behandeling van inkomen boven deze grens. Onder de oude regeling werden dit niet automatisch beroepsinkomsten. Het vermoeden dat auteursrechten van rechtswege geacht worden roerende inkomsten te zijn, zou worden geschrapt, zodat inkomsten boven de grens gemakkelijker als beroepsinkomsten progressief belast kunnen worden.
In aansluiting op de praktijk, die de afgelopen jaren reeds bij de rulingdienst was ontstaan (en die nergens in de wet was terug te vinden) wil men nu op basis van de wet bepalen welk percentage aan auteursrechten iemand nog mag ontvangen in verhouding tot het totaal van alle vergoedingen samen, die de betrokkene ontvangt. Dit zou vanaf 2023 afgebouwd worden van maximaal 50 % naar 40% voor inkomsten 2024 en tot 30 % vanaf inkomstenjaar 2025.
Er wordt zelfs een retro-actieve hakbijl bovengehaald. Wie in de vier vorige belastbare tijdperken auteursrechten heeft genoten, waarvan het gemiddeld bedrag hoger is dan het absolute maximum-plafond (64.070 Euro voor inkomsten 2022), ziet zijn auteursrechten van het betrokken jaar niet meer behandeld als roerende inkomsten, zelfs niet voor het deel dat de inkomstengrens niet overschrijdt. Het inkomen wordt dan meteen volledig als beroepsinkomen belast.
Tot slot wordt ook het gunsttarief teruggeschroefd: in de toekomst zou het tarief van 15 % enkel nog gelden tot op de inkomstengrens van 64.070 Euro (inkomsten 2022), eventueel ingeperkt via de voormelde procentuele begrenzing tot 50, 40 of 30 %. Op het excedent worden de gewone tarieven van toepassing. Dit kan dan gaan om het tarief van 30 % als het nog steeds om roerende inkomsten gaat, dan wel het progressief tarief in de personenbelasting, dat van toepassing is op beroepsinkomsten.
Inwerkingtreding
De wetgever heeft bijzonder veel haast en beoogt de nieuwe regels reeds toe te passen vanaf 1 januari 2023.
Er zou wel een korte overgangsregeling gelden voor wie op dit moment vergoedingen ontvangt, die nog in aanmerking komen voor het huidige stelsel van de auteursrechten, en dit in de toekomst niet meer zullen kunnen doen. Voor hen blijft het oude regime nog van kracht voor inkomstenjaar 2023, zij het in een beperkte mate:
Vanaf inkomstenjaar 2024 is het volgens de plannen voor hen volledig afgelopen en volgen zij de gewone regels.
Uit de vele reacties van de afgelopen weken komt naar voor dat de regering wat kort door de bocht gaat met de plannen. Dat dit niet zo verwonderlijk is blijkt uit volgende vaststellingen:
Kortom, het laatste woord lijkt over dit verhaal nog niet gezegd.