Het bepalen van de belastbaarheid van inkomsten voor activiteiten aan boord van schepen of luchtvaarttuigen in internationaal verkeer vormt een complexe materie in de internationale fiscaliteit. Dit blijkt nog maar eens uit een arrest van het Hof van Beroep van Luik van 09.10.2015.
Belastingplichtigen gaan er vaak vanuit dat ze voor dergelijke activiteiten in België van belasting zijn vrijgesteld, doch dit is niet steeds een juiste conclusie.
De voorliggende zaak betrof een belastingplichtige, die gedomicilieerd was in België, en die werkzaam was als kapitein ter koopvaardij. Hij werkte meer bepaald aan boord van een olieplatform, gelegen langs de Congolese kust, in internationale wateren. De activiteiten werden verricht in de hoedanigheid van werknemer, ten voordele van een Zwitserse vennootschap.
De administratie wenste de inkomsten te belasten in België op basis van artikel 15 paragraaf 1 van het belastingverdrag tussen België en Zwitserland. De basisregel van dit verdragsartikel, die hier werd ingeroepen door de fiscus, is dat van belastingheffing in de woonstaat van de werknemer (België), tenzij indien er in het verdrag voorzien is in de belastingheffing in de andere staat (Zwitserland).
Er kon hier geen beroep gedaan worden op het werkstaatprincipe om belastbaarheid in Zwitserland te claimen omdat de dienstbetrekking niet effectief werd uitgeoefend op het grondgebied van Zwitserland. Door de rechters werd nagegaan of er toepassing mogelijk was van de uitzonderingsregel van artikel 15 paragraaf 3 van het verdrag, betreffende internationaal vervoer om vooralsnog de vrijstelling van belasting in België te rechtvaardigen.
De activiteiten werden weliswaar verricht voor rekening van een Zwitserse werkgever, en vonden plaats op een schip, geëxploiteerd in internationale wateren. Het Hof wijst er echter op dat de kapitein werkzaam was op een vast platform, dat niet gebruikt werd in het kader van internationaal transport tussen meerdere landen. De kapitein moest trouwens toezien op de toestand van immobiliteit van het platform. Via dit platform werden de gewonnen producten via pijpleidingen (en niet via een vaartuig) naar Congo-Brazzaville getransporteerd. Het platform bleef meerdere jaren verankerd op dezelfde plaats.
In de praktijk kan men vaak vaststellen dat er meerdere vennootschappen betrokken zijn bij dit soort tewerkstellingsscenario’s. Dit vormt een bijkomende complicerende factor en dit element kwam ook in deze zaak aan de orde. De Zwitserse vennootschap, die de kapitein tewerkstelde bleek immers niet zelf het platform te exploiteren. Het platform was eigendom van een andere vennootschap (bedrijf ‘T’), dat gevestigd was in een ander land dan België of Zwitserland en dat het platform uitbaatte en hiervoor een beroep deed op de diensten van de Zwitserse vennootschap om gekwalificeerd personeel in dienst te nemen dat beantwoordde aan de vereisten voor het rationele en economische gebruik van het platform. Ook dit element was een hinderpaal om de vrijstelling op basis van artikel 15 § 3 te kunnen verlenen.
Het Hof concludeerde dan ook (in lijn met vroegere rechtspraak over dit onderwerp) dat de kapitein niet was aangesteld voor een transportactiviteit, maar wel voor een productieactiviteit (het oppompen, verwerken en opslaan van koolwaterstoffen). Deze activiteit valt niet onder de uitzonderingsbepaling van artikel 15 § 3 van het verdrag, maar wel onder de algemene basisregel van artikel 15 § 1 van het verdrag. De werknemer was bijgevolg gewoon in België belastbaar op zijn inkomen uit deze dienstbetrekking.
Opgemerkt kan worden dat de fiscale woonplaats van de belastingplichtige hier de primaire aanknopingsfactor vormde om de belastbaarheid in België te doen ontstaan. Alleenstaande belastingplichtigen hebben er dan ook vaak belang bij hun fiscaal domicilie uit België te verhuizen indien zijn voor langere termijn in dergelijke internationale beroepsactiviteiten verwikkeld zijn. Op die manier kunnen ze de aanknopingsfactor voor de Belgische fiscaliteit wegnemen.
De situatie is doorgaans veel ingewikkelder voor gehuwden of wettelijk samenwonenden omdat hun rijksinwonerschap niet individueel bepaald wordt, maar afhangt van de plaats waar het gezin effectief gevestigd is. Indien er een aanknoping met België behouden blijft in hoofde van de partner en/of fiscaal afhankelijke kinderen, zullen ze doorgaans geen einde kunnen stellen aan hun toestand van Belgisch fiscaal inwonerschap en blijft de belastingheffing steeds in België. Dit blijft zo zelfs indien ze zelf individueel naar een ander land zouden verhuizen.