Personen, die met hun gezin in België wonen, en die hun beroepsactiviteit uitoefenen op zee kunnen geconfronteerd worden met een complexe internationale belastingproblematiek.
Omdat ze in België wonen en hier onderworpen zijn aan de personenbelasting, dienen ze elk jaar in ieder geval een belastingaangifte in te dienen, waarin het wereldinkomen wordt vermeld. Dit omvat ook het inkomen voor de dienstbetrekking op het schip.
De vraag, die dan verder aan bod komt gaat erover of het loon gewoon in België belastbaar is, dan wel kan worden vrijgesteld op basis van één van de talrijke belastingverdragen, die België met andere landen heeft afgesloten.
In de meeste belastingverdragen komt immers een specifieke regeling voor, die betrekking heeft op een beroepsactiviteit, verricht op schepen, die worden geëxploiteerd in internationaal vervoer van personen of goederen. Het inkomen voor een dergelijke activiteit wordt in de verdragen doorgaans toegewezen aan het land, waar de onderneming is gevestigd, die het schip exploiteert. België moet dit inkomen dan van belasting vrijstellen en kan het inkomen enkel nog mee in aanmerking nemen voor het toepassen van de progressie van de inkomstenbelastingen op andere onderdelen van het inkomen (regel van het progressievoorbehoud).
Op zich lijkt deze regel eenvoudig. In de praktijk is echter niet altijd duidelijk of een schip hoofdzakelijk of bijkomstig wordt ingezet in een vervoersactiviteit, dan wel in een andere vorm van exploitatie. Een passagiersschip of een containerschip zijn beiden duidelijk bedoeld voor vervoer. Er zijn echter tal van schepen of drijvende installaties, die heel andere zaken op zee doen. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om een schip dat onderzeese kabels of pijpleidingen aanlegt, een baggerschip, een drijvende kraan, een vissersboot, een cruise schip etc…. Plots kan het dan heel ander verhaal worden om te bepalen of er al dan niet sprake is van een vervoersactiviteit.
De rechtbank van eerste aanleg van Antwerpen heeft zich onlangs gebogen over het verhaal van een pijpenlegger, die werd geëxploiteerd door een onderneming, gevestigd in Zwitserland (Rb. Antwerpen vonnis van 31.03.2023).
De betwisting ging over de toepassing van artikel 15, §3 van het belastingverdrag tussen België en Zwitserland. Om dit artikel toe te passen, moest worden bepaald of er sprake was van een transportactiviteit, meer bepaald of het betrokken schip was ontworpen om hoofdzakelijk personen of goederen te vervoeren en ook effectief als zodanig werd gebruikt.
In de voorliggende zaak was de historiek van het schip van bijzonder belang. Het bleek immers dat het betrokken schip in oorsprong was gebouwd als een cargoschip (bulkcarrier) en pas eind jaren ’90 werd omgebouwd naar een pijpenlegger. Na ombouw kon het schip al varend pijpleidingen aanleggen. Het schip beschikte over grote vrachtruimtes, waardoor het in staat was om omvangrijke vrachten, in het bijzonder pijpleidingen, te vervoeren. Dit kon uiteraard omdat het in oorsprong een vrachtschip was geweest.
De rechtbank oordeelde dat de belastingplichtige kon aantonen dat het schip in kwestie een volwaardig multifunctioneel zeeschip is, dat in internationale wateren pijpleidingen vervoert en bovendien al varend deze pijpleidingen lost. Het argument van de Administratie dat de vervoersactiviteit louter bijkomstig is werd door de rechtbank niet weerhouden.
Er werd in deze zaak dan ook geconcludeerd dat het wel degelijk ging om een schip dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd. Dit leidde tot de beslissing dat de inkomsten van de in België woonachtige kapitein van het schip onder het toepassingsgebied van artikel 15, §3 van het verdrag vallen. Het land waar de onderneming, die het schip exploiteerde (Zwitserland) was heffingsbevoegd. Deze uitspraak is zeker goed nieuws voor de betrokken kapitein, gezien hij hierdoor in België de verdragsvrijstelling kon genieten.
De uitspraak impliceert dat belastingplichtige en administratie in detail dienen na te gaan op welk soort vaartuig er juist gewerkt wordt om verder het verdrag toe te kunnen passen. Het is niet altijd op eerste zicht duidelijk welke vervoerscapaciteit een schip heeft wanneer het een multifunctioneel karakter heeft.
Het is evenmin duidelijk of de belastingadministratie zal berusten in het vonnis en wat een hof van beroep met deze zaak zal doen indien er beroep wordt aangetekend. Wordt dus wellicht toch nog verder vervolgd….