Regelmatig duiken er fiscale discussies op over het fiscaal regime, dat in België van toepassing is op inkomsten, die Belgische rijksinwoners behalen uit een Franse SCI. Recent kwamen er een aantal nieuwe zaken voor Belgische Hoven van Beroep.
Een eerste zaak werd behandeld door het Hof van Beroep te Gent. Het betrof een Belgische rijksinwoner, die deelbewijzen in eigendom had van een Franse SCI. Het maatschappelijk doel van deze vennootschap betrof de eigendom, het beheer en de exploitatie van onroerende goederen. De onroerende goederen waren in Frankrijk gelegen en werden verhuurd.
De SCI had in Frankrijk niet geopteerd voor de toepassing van de vennootschapsbelasting, waardoor ze als een fiscaal transparante entiteit werd behandeld.
In zijn Belgische belastingaangifte had de belastingplichtige de inkomsten, ontvangen van de SCI, aangegeven als onroerende inkomsten. Bovendien werd verzocht om vrijstelling van belasting in België op basis van het belastingverdrag met Frankrijk (onroerende inkomsten zijn volgens het verdrag belast in de bronstaat, waar de onroerende goederen gelegen zijn).
De Belgische belastingadministratie was het met deze werkwijze niet eens en was de mening toegedaan dat het niet ging om onroerende inkomsten, maar wel om dividenden van Franse oorsprong, onderworpen aan een heffing in België aan het tarief van 25%.
Het Hof van Beroep van Gent is het standpunt van de fiscus niet gevolgd. Volgens het Hof heeft de SCI rechtspersoonlijkheid en is het patrimonium van de SCI gescheiden van dat van de aandeelhouders. Op fiscaal vlak wordt de nettowinst van de SCI echter voor Franse fiscale doeleinden behandeld als een eigen inkomen van de vennoten. Zij konden ook interesten in aftrek brengen voor leningen, aangegaan door de vennootschap voor de verwerving, herstelling of verbetering van de onroerende goederen. Het Hof besluit dan ook dat de betreffende inkomsten als onroerende inkomsten (van buitenlandse oorsprong) moeten behandeld worden en niet als dividenden. Deze kwalificatie geldt ongeacht het feit of de inkomsten al dan niet door de vennootschap worden uitgekeerd.
Een tweede zaak werd op 6 oktober 2014 beslecht door het Hof van Beroep van Bergen. In het betreffende geschil was de Administratie van mening dat de inkomsten uit een SCI niet het karakter hadden van onroerende inkomsten, maar wel van inkomsten, die niet onder een specifiek verdragsartikel vallen en derhalve onder het zogenaamde ‘restartikel’ ressorteren. Onder dit artikel wordt de heffingsbevoegdheid aan de woonstaat (België) toegewezen.
Merkwaardig genoeg werden de inkomsten vervolgens toch in België als roerende inkomsten (dividenden) belast aan het tarief van 25%.
Ook in deze zaak hebben de rechters de Administratie niet gevolgd en hebben hier eveneens besloten tot kwalificatie van de inkomsten als (bij verdrag vrijgestelde) onroerende inkomsten.
De beslissingen van de Hoven van Beroep van Gent en Bergen zijn in lijn met eerdere rechtspraak uit voorgaande jaren, zij het dat de belastingadministratie eerder hardleers is om zich bij deze uitspraken neer te leggen.