Steeds meer mensen zijn internationaal mobiel tijdens hun loopbaan of beslissen naar het buitenland te verhuizen naar aanleiding van hun pensionering. Veel van hen hebben vragen over het fiscaal regime van hun pensioen.
Welk land er bevoegd is belastingen te heffen op pensioenen wordt geregeld in belastingverdragen. Zo is er ook een verdrag tussen België en Nederland. De basisregel van het verdrag stelt dat pensioenen, betaald ter zake van een vroegere dienstbetrekking in principe belastbaar zijn in de woonstaat van de genieter ervan (verdrag – artikel 18).
Dit houdt meteen in dat een verhuis van het ene land naar het andere ook meteen de rechten op belastingheffing doen overgaan naar het nieuwe woonland.
Hoewel dit beginsel eenvoudig lijkt, zijn er toch veel onduidelijkheden en ook geschillen inzake pensioenfiscaliteit. Een pensioen kan immers van heel wat bronnen afkomstig zijn, en er bestaan in de meeste verdragen enkele uitzonderingen of bijzondere regels. Onder het oude belastingverdrag tussen België en Nederland was er een geschil gerezen over het toepassingsgebied van een uitzondering voor pensioenen ter zake van een vroegere overheidsfunctie. Dit soort pensioenen werd niet belast volgens de basisregel (woonstaat), maar wel in de bronstaat (verdrag – artikel 19). Het moest dan wel gaan om:
Een interpretatievraagstuk was onder het oude verdrag gerezen over een situatie van indirecte betalingen. Hierbij was er discussie of de heffing in de bronstaat enkel gold voor pensioenen, betaald aan ambtenaren of overheidspersoneel dan wel of men ook een ruimere, economische, interpretatie mocht toepassen. Hierbij werd gekeken naar de situatie van personen, in dienst van private instellingen, die gesubsidieerd en gecontroleerd worden door de overheid.
De discussie liep tot aan het hoogste Belgische rechtscollege. Het Belgische Hof van Cassatie koos voor de economische interpretatie, en kende de heffingsbevoegdheid op dergelijke indirecte pensioenen toe aan de de bronstaat.
Intussen is een nieuw belastingverdrag van toepassing tussen België en Nederland. Ook hier is er sprake van heffing in de bronstaat op ‘pensioenen betaald ter zake van diensten bewezen aan de Staat, een staatkundig onderdeel of plaatselijk publiekrechtelijk lichaam daarvan.
De tekst van het oude en deze van het nieuwe verdrag zijn quasi identiek. Bijgevolg was een in België wonende belastingplichtige van mening dat Nederland, als bronstaat, heffingsbevoegd was ten aanzien van de uitkeringen die hij ontving vanuit het Nederlandse ABP in verband met een eerdere dienstbetrekking bij een ‘privaatrechtelijke’ onderwijsstichting, die gesubsidieerd en gecontroleerd wordt door de Nederlandse Staat. De Belgische fiscus meende echter toch heffingsbevoegd te zijn en derhalve kwam de discussie tot voor de rechtbanken.
Het Antwerpse hof van beroep heeft de zienswijze van de belastingplichtige niet gevolgd. Het hof verwijst naar punt 23 van Protocol I bij het nieuwe verdrag. Dit preciseert dat pensioen uit Nederlandse bron slechts onder artikel 19, § 2 valt voor zover de aanspraak op het pensioen is opgebouwd gedurende een publiekrechtelijke dienstbetrekking.
Volgens het hof omvat het begrip ‘diensten bewezen aan de overheid’ onder het nieuwe verdrag niet langer een tewerkstelling bij een privaatrechtelijke instelling, ook al wordt deze door de overheid gefinancierd en gecontroleerd. Een dergelijk pensioen valt dan ook niet onder de uitzondering van artikel 19 van het nieuwe verdrag, maar wel onder de algemene regel van artikel 18, waardoor er heffing dient te gebeuren in de woonstaat van de genieter. Enkel indien een APB pensioen rechtstreeks wordt opgebouwd in de hoedanigheid van ambtenaar (of medewerker van de staat), is het belastbaar in de bronstaat.
Door deze interpretatie ontstaat er wel een onderscheid tussen:
(1) een persoon, die formeel voor de Nederlandse overheid gewerkt heeft (belasting in de bronstaat)
(2) een persoon, die werkzaam was voor een volledig door de Nederlandse overheid gesubsidieerde en gecontroleerde privaatrechtelijke instelling (belasting in de woonstaat).
Het Antwerpse hof heeft beslist om hierover een prejudiciële vraag voor te leggen aan het Grondwettelijk Hof om na te gaan of dit verschil in behandeling niet in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. De discussie zal dan ook nog een vervolg kennen.