België blijft worstelen met de problematiek om op digitale wijze belastingaangiftes aan te reiken voor personen, die zich niet met hun gezin ten lande gevestigd hebben.
Het uitgangspunt is op eerste zicht bijzonder eenvoudig:
Al jarenlang blijkt het echter bijzonder moeilijk om een aangifte in de belasting van niet-inwoners te bemachtigen. Dit is extra moeilijk in al die gevallen, waarin niet alle gezinsleden in België bij de bevolking werden ingeschreven, wat voor niet-inwoners uiteraard zeer vaak het geval is.
Als gevolg van de verdere digitalisering van de fiscaliteit is er bovendien sedert enige tijd een forse toename te noteren van het aantal dossiers van niet-inwoners, waarvoor de FOD Financiën op eigen houtje eenvoudigweg een dossier personenbelasting opstart. De fiscus vertrouwt immers blind op de inschrijvingen in de gemeente, die vaak een onvolledig beeld van de gezinssituatie van de belastingplichtige blijken weer te geven. Onvolledigheden of fouten gaan dus onverkort door van de gemeente naar de belastingdienst, waar men zich blijkbaar niet realiseert dat dit een grote kans oplevert tot heel wat narigheid achteraf.
Het omzetten van een dossier personenbelasting naar niet-inwoner of omgekeerd kan al snel ontaarden in een ware martelgang. Van jaar op jaar verloopt dit proces stroever. Vaak stellen we vast dat we in een dossier meer tijd moet besteden aan het bekomen van het aangifteformulier dan aan het opmaken en indienen van de aangifte zelf. De grenzen van de redelijkheid zijn hier al lang ruim overschreden.
Waar zitten nu de grote pijnpunten?
1. Het WIB/92 is niet meer aangepast aan de maatschappelijke realiteit.
In de wet werden twee vermoedens opgenomen, die tot problemen aanleiding geven. We zijn de mening toegedaan dat deze vermoedens al lang achterhaald zijn door de maatschappelijke realiteit. Tal van samenlevingsvormen lopen nu door elkaar en gezinnen hebben vaak op meerdere plaatsen tegelijk de beschikking over een verblijfplaats.
Laat ons deze twee vermoedens een keer nader onder de loupe nemen.
Eerste vermoeden: een persoon, die ingeschreven is in de Belgische bevolkingsregisters, wordt vermoed onderworpen te zijn aan de personenbelasting. Men kan wel tegenbewijs leveren tegen dit vermoeden.
Dit vermoeden loopt onherroepelijk fout in volgende, vaak voorkomende gevallen:
Personen met kort verblijf in België: men wordt maar inwoner in fiscale zin wanneer het verblijf in België voldoende duurzaam is. Hiermee bedoelt men een verblijf in België van minstens 24 maanden.
Personen, die voor kortere termijn naar België komen, worden door het voormelde vermoeden toch meteen geklasseerd als inwoners, vanaf het moment van aankomst in België, en dit terwijl het vaak vooraf reeds volkomen duidelijk is dat ze in de categorie van de niet-inwoners vallen. Hun Belgisch aangiftedossier wordt door de FOD meteen volledig fout opgestart.
Gehuwden en wettelijk samenwonenden met een gezinswoning buiten België en waarvan slechts één partner in België komt wonen en werken en zich inschrijft in de gemeente.
De Administratie start ook hier meteen een dossier personenbelasting op en erger nog, men kwalificeert hierbij de belastingplichtige foutief als een alleenstaande in plaats van de werkelijke situatie van een gehuwde/wettelijk samenwonende. Alle aanslagen, die op deze basis vervolgens gemaakt worden zijn al bij voorbaat aangetast door fundamentele gebreken.
De belastingplichtige kan hier bovendien ernstig nadeel lijden zo het huwelijksquotiënt van toepassing is omdat dit in dit soort dossiers niet zal worden toegepast. Ook de belastingvrije sommen voor de partner en kinderen ten laste gaan hierbij ten onrechte verloren.
Tweede vermoeden: voor gehuwden en wettelijk samenwonenden wordt de fiscale woonplaats geacht gelegen te zijn op de plaats waar het gezin gevestigd is. Bovendien is dit vermoeden niet weerlegbaar.
Dit vermoeden blijkt volledig maatschappelijk achterhaald te zijn. Het aantal situaties, waarbij gezinnen over verblijfplaatsen in meerdere landen beschikken, neemt alsmaar toe. Dit maakt het van langsom moeilijker om nog te bepalen welke verblijfplaats nu de gezinswoning is en welke plaats gebruikt wordt als een ‘tweede verblijf’.
Indien het gaat om een gezin met tweeverdieners en zonder kinderen ten laste, wordt het bijzonder moeilijk om zelfs maar te kunnen bepalen waar de gezinswoning nu gelegen is. Wie zal het zeggen? Een nauwkeurige afweging van alle relevante feiten en omstandigheden dringt zich dan op. Het wettelijk vermoeden is erg simplistisch en leidt hier vaak tot een onjuist resultaat.
Als er kinderen ten laste zijn van het gezin, dan zal de fiscus kijken naar de plaats waar de kinderen verblijven (hopelijk verblijven alle kinderen dan in dezelfde woning, wat ook al niet zeker het geval hoeft te zijn). Gezinnen zonder kinderen blijven met een onduidelijke situatie zitten.
Het onweerlegbaar vermoeden leidt de facto tot een vorm van discriminatie tussen personen louter op basis van hun burgerlijke staat. Immers voor feitelijk samenwonenden wordt er meestal niet of nauwelijks naar de feitelijke gezinswoonplaats gekeken. Hun inwonerschap wordt doorgaans bepaald per individueel lid in het gezin. Samenwonende partners kunnen dan perfect elk een ander fiscaal domicilie hebben, de ene in het buitenland en de andere in België. Waarom is dit dan anders voor gehuwden/feitelijk samenwonenden, waar men alles steeds samen op een hoopje gooit.
2. Problematiek van de mandaten
Het aanmaken van mandaten voor fiscale doeleinen via het CSAM systeem is in belangrijke mate gestoeld op het nationaal nummer of BISnummer van de belastingplichtige. Het is vooral hier dat het schoentje knelt. De problemen met de aangifte zijn slechts een uitvloeisel van een gebrekkig systeem om belastingplichtingen te identificeren en ook het mandatensysteem laat zwaar te wensen over.
Personen, die niet in België verblijven, hebben per definitie geen nationaal nummer. Ze hebben zelfs vaak geen BISnummer. Er is bovendien geen procedure beschikbaar voor particulieren om een BISnummer aan te vragen wanneer ze dit voor fiscale doeleinden nodig hebben. Naar verluid heersen er hierover zelfs binnen de overheid conflicten tussen overheidsdiensten onderling, waarbij de ene dienst een nummer wil aanmaken en de andere dienst dit niet wil doen. Deze administratieve vorm van schizofrenie binnen de overheid gaat uiteindelijk ten koste van de burgers.
De fiscus werkt in veel dossiers met beide nummers tegelijk. De ene keer wordt iemand nog geïdentificeerd met een BISnummer en de andere keer plots met een nationaal nummer. Opnieuw een bron voor verwarring.
Let wel, zonder actief mandaat kan een cijferberoeper niet met de aangifte aan de slag. Problemen bij het aanmaken van een mandaat leiden dan ook tot obstakels in het verdere aangifteproces, temeer gezien de overheid er nu net op aanstuurt dat mandatarissen enkel nog maar digitaal aangiftes zouden indienen. Men zou dan ook eerder verwachten dat het aanmaken van mandaten sterk vereenvoudigd zou worden, wat het tegenovergestelde is dan wat we momenteel ervaren.
Het CSAM systeem blijkt niet echt geschikt om een efficiënt beheer van persoonlijke belastingaangiftes te faciliteren. Het systeem is dan ook aan een ingrijpende modernisering toe, waarbij veel aandacht besteed zal moeten worden aan de transparantie en gebruiksvriendelijkheid ervan, niet in het minst in hoofde van de belastingplichtigen en hun mandatarissen.
3. Het inflexibele en weinig performante Tax-on-Web systeem
In de huidige vorm vertoont het Tax-on-Web systeem een reeks gebreken, die niet-inwoners met de regelmaat van de klok treffen:
Het is voor de burger of diens mandataris niet mogelijk om zelf op digitale wijze een aangifte personenbelasting dan wel belasting niet-inwoners te genereren.
Enkel de Administratie kan dit doen. Als een dossier niet op Tax-on-Web verschijnt, of indien de gezinstoestand onjuist blijkt te zijn, moet men contact nemen met de controlediensten (op zich al geen synecure meer heden ten dage). Pas na veel moeite wordt er dan een juiste aangifte digitaal opgeladen. Het komt regelmatig voor dat er eenvoudigweg niet digitaal gewerkt kan worden en dat men terug moet keren naar een papieren aangifte.
Het is voor de burger/mandataris niet mogelijk om een foutief aangemaakte aangifte personenbelasting te vervangen door een aangifte niet-inwoner of omgekeerd.
Het is nochtans de burger, die zelf in eerste orde weet hoe zijn of haar dossier precies in elkaar zit. De administratie heeft nochtans geen enkel vertrouwen in de goede trouw van de belastingbetaler. Ze genereert de aangiftes veel liever zelf, maar heeft wellicht het raden naar de juiste feitelijke situatie, waarin de belastingplichtige zich op een bepaald moment in de tijd bevindt. Het blind vertrouwen op de data bij de gemeente is hier allerminst dienstig, gezien het duidelijk is dat deze geen volledig en/of accuraat beeld van de situatie bieden. Of de aangifte al dan niet correct is opgeladen lijkt helemaal onderaan staan op de lijst van administratieve bezorgdheden (principe van ‘shoot-and-forget’?).
Het is dan ook onontbeerlijk dat aan de belastingplichtige de mogelijkheid geboden wordt om zelf de keuze te maken om voor een welbepaald jaar een aangifte inwoner dan wel een aangifte niet-inwoner op digitale wijze in te dienen.
De FOD Financiën gaat uit van de veronderstelling dat iedere niet-inwoner een alleenstaande is tot op het moment waarop een waterdicht bewijs kan worden geleverd van een burgerlijke staat als gehuwde of wettelijk samenwonende.
Een eerste probleem stelt zich dat het achteraf technisch onmogelijk kan zijn om een digitale aangifte alleenstaande (met één kolom aan in te vullen parameters) nog om te vormen naar een aangifte voor een gezin (met twee kolommen) als blijkt dat er een gezamenlijke aangifte moet gebeuren. Dit is bijvoorbeeld reeds het geval van zodra de aangifte bewaard wordt in Tax-on-Web. Enkel onberoerde bestanden kunnen naar verluid nog gewijzigd worden van een aleenstaande naar een gehuwde/wettelijk samenwonende.
De huidige werkwijze van de FOD laat gezinnen, waarvan slechts één partner opduikt in het Tax-on-Web systeem, dan ook niet toe om vlot op digitale wijze een correcte aangifte in te dienen. Erger nog, als fiscaal (foutief) alleenstaande loopt men het risico om belangrijke fiscale aftrekposten, waaronder het huwelijksquotiënt en de belastingvrije sommen voor partner en kinderen ten laste, mis te lopen. De resulterende aanslag is dan al snel duizende Euro’s te hoog. De overheid lanceert op die manier de route van de meest belaste weg voor de belastingplichtige en het kan veel tijd en moeite kosten om achteraf nog deze aftrekposten te bekomen.
Naast dit technisch euvel is er ten gronde het huizenhoge probleem om te gaan bewijzen dat men inderdaad gehuwd is of wettelijk samenwonende is en eventueel nog kinderen ten laste heeft, nog vooraleer men zelfs maar in de mogelijkheid verkeert om een aangifte in te gaan dienen. Uiteraard is er geen enkel probleem dat de fiscus de familiesituatie van een gezin controleert, maar waarom doet men dit nu vooraf. Het kan gemakkelijk gebeuren dat de hele aangiftetermijn al verloopt om dit bewijs te leveren, nog vooraleer men zelfs maar aan de aangifte kan beginnen.
Als men dan aan de slag gaat met het bewijs, dan zien we op het terrein de meest absurde situaties opduiken. Niet in alle landen kan men zomaar bij de burgerlijke stand terecht voor de attesten, die in België gangbaar zijn. Ook is er de problematiek van de vertalingen, die van allerhande documenten vereist worden. Wanneer we er toch in slagen om het bestaan van een huwelijk te bewijzen, dan gaan controleurs weer opwerpen dat de partners “feitelijk gescheiden” zijn en dan toch opnieuw afzonderlijk moeten worden belast. Controleurs schrikken er niet voor terug zich diepgaand in het gezinsleven van mensen te mengen (bijvoorbeeld opvragen van foto’s en dergelijke) om de samenleving van partners te gaan onderzoeken.
De FOD Financiën tracht de belastingplichtige op alle mogelijke manieren te dwingen om de aangifte digitaal te doen.
In de wet is nochtans voorzien dat de belastingplichtige, natuurlijke persoon, altijd de keuze heeft (en ook in de voorzienbare toekomst zal houden) om op papier aangifte te doen. De huidige manier van werken van de FOD is manifest in strijd met de wet.
Wanneer men vastloopt in de digitale kanalen omwille van één of meerdere bovenstaande redenen, dan zal men onvermijdelijk terug moeten keren naar een papieren aangifte.
Na lang aandringen, en nog langer wachten, zal men deze uiteindelijk ontvangen van de bevoegde dienst. Zij het met opnieuw volgende problemen:
Tussen het moment waarop de Administratie bevestigt een aangifte te gaan versturen en het moment, waarop het formulier in de brievenbus aanbelandt is er een tijdsverloop van 4 à 5 weken.
Waarom dit zo eindeloos lang moet duren is een waar raadsel. Hier dient onverwijld een correctie voor te gebeuren.
Wanneer een mandataris de aangifte aanvraagt, zal de fiscus het formulier doorgaans toch nog naar de belastingplichtige sturen en niet naar de mandataris.
Hierdoor gaat opnieuw kostbare tijd verloren en in de praktijk gaan op die manier elk jaar talrijke aangifteformulieren verloren. Het hele probleem om een aangifte te bekomen herbegint dan van nul af aan.
4. De bijzonder stugge houding van de Administratie
We stellen steeds vaker vast dat de Administratie een actieve rol begint te spelen in het belastingdossier van de burgers, zonder hierbij haar verantwoordelijkheid ten volle op te nemen. Alle fouten, die jammer genoeg almaar frequenter opduiken, vallen terug op het hoofd van de belastingplichtige. In het slechtste geval nog met de nodige boetes er bovenop. Het is de FOD, die bepaalt welk aangifteformulier zal worden uitgereikt, of dit digitaal of op papier is, en welke formaliteiten en procedures men allemaal moet gaan doorlopen om fouten en incidenten te corrigeren.
Het Voorstel van Vereenvoudigde Aangifte (VVA) is op dit vlak een onfortuinlijke voortrekker, waarbij de overheid zich verregaand bemoeit in de regie van het belastingdossier van burgers. Ook hier konden we reeds tal van fouten en complicaties noteren, meestal in het nadeel van de belastingplichtige, aan wie hierdoor gewoonweg teveel belasting wordt aangerekend. Het verhaal van de digitale aangiftes in de belasting van niet-inwoners is duidelijk in dezelfde straat aanbeland.
We merken van jaar op jaar een steeds stuggere houding van de Administratie tot op het onredelijke toe, wanneer we haar attent maken op fouten of problemen op het niveau van het aangifteformulier of de benodigde mandaten. In plaats van burgers en cijferberoepers actief te helpen bij het aangifteproces, worden er steeds maar nieuwe en grotere obstakels opgeworpen om hen te verhinderen de aangifte zo vlot mogelijk te kunnen afwikkelen. De indruk ontstaat hierbij dat de gebreken, eigen aan de huidige softwareplatformen en de onderlinge conflicten tussen overheidsdiensten hier onverkort worden doorgeduwd naar de belastingplichtigen.
Een greep uit recente nieuwe verplichtingen illusteren dit. De administratie weigert op eenvoudig verzoek van de burgers de burgerlijke staat en de gezinssituatie van de mensen te corrigeren, ook al staan deze manifest fout in het dossier genoteerd. Men aanvaardt niet dat iemand gehuwd is of personen ten laste heeft zonder voorafgaande schriftelijke bewijzen en zo nodig zelfs gecertificeerde vertalingen van in vreemde talen opgemaakte documenten. Meer en meer vraagt de administratie attesten van buitenlandse overheden en de vraag kan hierbij gesteld worden of de Belgische overheid wel gemachtigd is om buitenlandse overheden op te dragen attesten allerhande af te leveren. Bij afwezigheid van dergelijk attest is de belastingbetaler dan uiteindelijk de dupe.
Door dit alles maakt de Administratie het leven van burgers en cijferberoepers in belangrijke mate zuur. De vraag rijst mogelijks of de Administratie bij dit alles wel handelt conform de strenge GDPR wetgeving: diegene, die data bijhoudt, moet deze op eenvoudig verzoek van de betrokkene corrigeren. Men kan zich niet verschuilen achter tal van excuses om dit niet te doen en het opleggen van verregaande bewijsvoorwaarden is misschien een brug te ver. Welk belang is hier aan de orde: dat van burgers, die erop rekenen dat hun belastingdossier efficiënt, correct en in overeenstemming met de werkelijke situatie wordt afgehandeld of dat van de overheid, die erop moet kunnen rekenen dat burgers zich niet onrechtmatig aan hun fiscale verplichtingen trachten te onttrekken?
De verplichting tot uitvoerige bewijsvoering inzake woonplaats, burgerlijke staat en familiale toestand op een moment, waarop de aangiftetermijn reeds volop loopt, geeft aanleiding tot een aanzienlijk tijdverlies voor de belastingplichtige en kan er gemakkelijk toe leiden dat deze niet meer in staat is om op tijd de belastingaangifte in te dienen. De betrokkene kan dan achteraf geconfronteerd worden met boetes, belastingverhogingen, aanslagen van ambtswege en verlengde aanslagtermijnen. Of dit nog te rijmen valt met de elementaire beginselen van behoorlijk bestuur valt te betwijfelen
Conclusies
Uit dit hele verhaal komt de conclusie naar boven dat het hele aangiftetraject in de belasting van niet-inwoners aan een grondige hertekening toe is. Het gebruiksgemak voor de burger zou hierbij een prominente plaats moeten innemen en de huidige administatieve wirwar aan procedures en verzoeken om bewijzen aan te leveren, nog voor men een aangifte ontvangt, zou beter achterwege gelaten worden.
Meer fundamenteel rijst de vraag of artikel 2 WIB/92 niet moet worden aangepast aan de hedendaagse maatschappelijke realiteit. Wij pleiten er alvast voor dat de beide stilaan achterhaalde wettelijke vermoedens zouden worden geschrapt, gelet op de schade die ze aanrichten bij veel belastingbetalers.
De fiscale procedure in haar huidige vorm is gebouwd op het principe dat het aan de burger is om een tijdige en regelmatige aangifte in te dienen, die dan achteraf door de Administratie kan worden gecontroleerd. Om dit te kunnen doen moet de belastingplichtige uiteraard over de mogelijkheid beschikken om zelf te beslissen of er een aangifte personenbelasting dan wel niet-inwoner zal worden ingediend en welke gezinssituatie er in die aangifte wordt weergegeven. Bij dit alles is het belangrijk dat hij in de mogelijkheid wordt gesteld de aangifte zo snel en efficiënt mogelijk te doen en naar zijn eigen keuze op papier of in digitale vorm.
Gevreesd wordt dat er een ware interne administratieve omwenteling moet gebeuren om deze, op het eerste zicht voor de hand liggende doelstellingen, ook effectief te kunnen realiseren.
Klachtendienst
De FOD Financiën realiseert zich inmiddels dat er over de aangiftes niet-inwoners veel bemerkingen/frustraties leven. Men is dan ook in de mogelijkheid om opmerkingen via volgende link mede te delen (klacht: de doeltreffendheid):
https://financien.belgium.be/nl/klachtenbeheer#q2
Hoe talrijker de klachten en opmerkingen, hoe groter misschien de kans dat de Administratie aan de huidige wantoestand eindelijk een einde zal stellen.