Minister van Financiën blijft de problemen minimaliseren – hierbij zijn antwoorden
Lezers van deel 1 van deze bijdragen werden mogelijks nieuwsgierig naar de verdere toelichtingen. Laat ons hier dan ook mee van start gaan.
We schetsten de grimmige context waarbinnen de parlementaire vraag aan de Minister werd voorgelegd. Nu gaan we nader in op vraag en antwoord.
We overlopen het verhaal per vraag:
Dit is een erg interessante vraag. Op Tax-on-Web verschijnt het aangifteformulier zelf immers totaal niet. Men ziet enkel het voorbereidende document en niet een duplicaat van de papieren aangifte, zijnde de het formulier zelf waarop enkel de codes en bedragen nog verschijnen.
Het lijkt ons dan ook een evidentie dat het formulier dat op het computerscherm verschijnt totaal anders is dan het papieren aangifteformulier dat men via de post kan verzenden. Eigenlijk is het nog straffer: als men een papieren aangifte ontvangt dan staat duidelijk vermeld dat het voorbereidend document niet de waarde heeft van een geldige aangifte. Hoe kan het dan dat dit document in digitale vorm wel geldig zou kunnen zijn en in papieren vorm niet? Kan men dan niet stellen dat de digitale aangifte niet-inwoners niet conform is met de wet en onmogelijk rechtsgeldig kan zijn?
Het voorbereidend document op papier en zoals gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad bevat bovendien altijd twee kolommen, één voor elke partner. Dit is niet het geval bij een digitale aangifte. Een formulier met slechts één kolom voor een alleenstaande kan men met de beste wil ter wereld nergens in het Belgisch Staatsblad terugvinden. Wanneer de Administratie vooraf (zelf) beslist heeft om iemand als alleenstaande te kwalificeren, dan vertoont de digitale versie inderdaad slechts één kolom. Men kan bovendien zelf de tweede kolom niet toevoegen.
De Administratie fluisterde zonder twijfel bij de Minister in dat er geen enkel vuiltje aan de lucht is. Voor deze eerste vraag stelt hij dat het aangifteformulier bij KB wordt vastgelegd en jaarlijks wordt gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Volgens de Minister zijn de aangiften die ter beschikking worden gesteld van de belastingplichtige, hetzij via Tax-on-web, hetzij in de papieren versie inhoudelijk conform aan het aldus vastgelegde aangifteformulier en dus geldig. Het slaat ons met verstomming hoe de Minister tot deze vaststelling kon komen als we het papieren document gewoon naast de digitale versie leggen, die helemaal anders blijkt te zijn?
De Minister was zo vrij om meteen even in te gaan op de fouten wat betreft de vooringevuld parameters, op basis waarvan de aangifte werd uitgereikt. Het gaat hier om zaken zoals burgerlijke staat, adresgegevens, samenstelling van het gezin en de hoedanigheid van de belastingplichtige (inwoner of niet-inwoner).
De Minister deelt in zijn antwoord mee dat in Tax-on-web de voorinvulling van de burgerlijke staat (codes 1001/1002) wordt vastgesteld op basis van de gegevens die zijn verstrekt door de zogenoemde “Sitran-toepassing” (wat dat ook moge wezen?) en authentieke bronnen (gemeenten, Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, enz…). Hiermee is het antwoord van de Minister af. Blijkbaar gaat hij uit van de eenvoudige veronderstelling dat de Sitran dataplatformen en andere bestanden per definitie onfeilbaar zijn. Niets is jammer genoeg minder waar. We worden hier met een kluitje het riet in gestuurd en eigenlijk werd er geen enkel antwoord verschaft
2. “Is een aangifteformulier dat niet conform de wet is opgemaakt een in wezen ongeldig aangifteformulier waardoor de aangiftetermijn niet begint te lopen?”
Deze vraag werd door de Minister snel afgedaan door eenvoudig naar de antwoorden op de eerste vraag te verwijzen. Wij verwijzen naar onze commentaren hierop over de onwettigheid van het formulier.
Hij loopt hier nochtans rond een belangrijke procedurekwestie heen en gaat volledig voorbij aan de moeilijkheden, die telkens weer blijken te ontstaan zodra een foute aangifte personenbelasting moet worden omgezet naar een aangifte niet-inwoners. Er zijn bovendien totaal andere aangiftetermijnen voor elk soort aangifte zodat deze kwestie uitermate belangrijk kan zijn.
Het belang van dit alles werd nog groter nu de controle termijn voor een laattijdige aangifte een jaar langer geworden is dan deze voor een tijdig exemplaar. De Minister spreekt niet over de in deel 1 van onze bijdrage beschreven problematiek van de foutief uitgereikte VVA (waar de belastingplichtige zelf geen enkele rol in kan spelen).
De Minister lijkt zich niet bewust van het ontstaan van laattijdige aangiftes niet-inwoners, louter als gevolg van de onwil van de administratie om op eenvoudig verzoek van de belastingplichtige snel en efficiënt een correct aangifteformulier uit te reiken.
Zoals gemeld is de problematiek groter geworden sinds de wijziging van de controletermijnen. Immers bij een laattijdige aangifte beschikt de administratie nu over een controletermijn van 4 jaar in plaats van de termijn van 3 jaar voor een tijdige aangifte. Ongetwijfeld zullen er zich gevallen voordoen waarbij de administratie de 4-jarige termijn gaat inroepen, en dit zelfs voor aangiftes, die niet tijdig konden worden ingediend als gevolg van de gebrekkige werking van de administratie zelf.
Ter illustratie, wanneer een papieren aangifte wordt gevraagd, kondigt de administratie zelf systematisch aan dat het 4 tot 5 weken kan duren vooraleer de aangifte in de brievenbus van de belastingplichtige zal belanden. Vaak vermeldt men niet op het formulier op welke dag het wordt verstuurd, wat de bewijsproblematiek er niet eenvoudiger op maakt. Ook al wordt de aangifte opgevraagd door een mandataris, dan nog zal de administratie niet zelden het document naar de belastingplichtige zelf sturen (dus opnieuw tijdverlies en kans op een verloren aangifte).
De kwestie van de aanvang van de aangiftetermijn en het correlerende einde ervan (minstens één maand later) blijft dus onbeantwoord
3. “Indien één echtgenoot, voor het voorgaande aanslagjaar bij de elektronische aangifte gekozen heeft voor de aangifte via Tax-on-web en de andere (buitenlandse) echtgenoot geen aangifte indiende of koos voor het daarop volgend aanslagjaar een aangifte op papier in te dienen, kan de administratie dan ten aanzien van beide echtgenoten samen weigeren een papieren aangifte (met het oog op een gemeenschappelijke aangifte) op te sturen als de echtgenoten dit vragen?”
De Minister antwoordt hierop dat er tot op heden geen verplichting bestaat om de aangifte in de personenbelasting (PB) of de aangifte in de belasting van niet inwoners/natuurlijke personen (BNI) digitaal in te dienen.
Belastingplichtigen (en hun mandatarissen?) kunnen er volgens hem voor kiezen de aangifte niet elektronisch maar op papier in te vullen en in te dienen. Wanneer de belastingplichtigen de administratie verzoeken om een papieren aangifteformulier moet hen dit volgens de Minister worden toegestuurd.
Uit het antwoord blijkt dat hij geen enkel inzicht heeft in de situatie op het terrein. De administratie weigert wel degelijk systematisch papieren aangifteformulieren uit te reiken aan mandatarissen van belastingplichtigen, die hierom verzoeken om hun cliënten van dienst te zijn. Slechts bij grote uitzondering zal een mandataris nog een papieren aangifteformulier voor een cliënt kunnen bemachtigen.
Enkel wanneer zich onoplosbare problemen voordoen bij de digitale aangiftes, is men bereid nog een papieren formulier te verzenden. Omdat het opgelost krijgen van problemen met de digitale aangifte erg tijdrovend kan zijn (meerdere pogingen worden meestal ondernomen vooraleer men het opgeeft) kan de papieren aangifte in de meeste gevallen niet meer binnen de wettelijke termijn worden ingediend. De belastingplichtige dreigt hier op te draaien voor het tijdverlies tijdens de hele procedure, dat door de administratie zelf werd veroorzaakt.
De Minister gaat ook niet in op de problemen, die ontstaan wanneer de administratie weigert om op eenvoudig verzoek van de belastingplichtige en binnen een redelijke termijn de juiste aangifte op papier (PB of BNI) uit te reiken. Ook hier kan het eigengereid optreden van individuele ambtenaren aanleiding geven tot brokken achteraf bij de belastingplichtige.
Zoals vermeld in deel 1 van onze analyse, wordt de kwestie enkel maar prangender bij een VVA personenbelasting. Het blijkt uitermate moeilijk zo niet onmogelijk om tijdig hierop te reageren. Over dit schijnbare paradepaardje zwijgen administratie en Minister in alle talen zodra dit onderwerp ook maar ergens ten berde wordt gebracht.
4. “Bent u het eens dat de aangiftetermijn van minimum een maand maar begint te lopen voor gehuwden die een gemeenschappelijke aangifte moeten indienen, nadat ofwel een aangifte via Tax-on-Web kan worden ingediend dan wel zij een papieren aangifte hebben ontvangen?”
Deze vraag is bijzonder relevant, gezien er weken zoniet maanden kunnen verstrijken vooraleer de administratie een bruikbaar aangifteformulier ter beschikking stelt van de belastingplichtige.
Op deze kwestie gaat de Minister wel uitvoeriger in. De Minister bevestigt het principe dat belastingplichtigen, die ervoor kiezen hun aangifte in de PB of in de BNI natuurlijke personen niet elektronisch in te dienen maar op papier, en die geen papieren aangifte hebben ontvangen, volgens de huidige stand van de wet uiterlijk op 1 juni van het jaar waarnaar het aanslag gaan wordt genoemd een aangifteformulier op papier moeten aanvragen (art. 63 WIB/92).
We merken op dat hij hier inconsistent is met wat we eerder al vaststelden: het is niet de belastingplichtige zelf, die ervoor kiest de aangifte op papier dan wel elektronisch in te dienen. Vaak is het de administratie, die deze keuze maakt en is het aan de belastingplichtige om hierop te reageren. Wat we hier zeker missen is de terugkeer van het vakje in Myminfin en op de papieren aangifte, waarin de belastingplichtige zelf kan aanduiden op welke manier hij zijn volgende aangifte wil ontvangen.
De Minister vervolgt dat ook in dit geval de regel geldt dat de termijn waarover de belastingplichtige moet beschikken voor het indienen van zijn aangifte niet korter dan één maand mag zijn, te rekenen vanaf de verzending ervan (art. 308 paragraaf 1 WIB/92). Deze minimale termijn geldt inderdaad ook voor aangiften, die via Tax-on-web worden ingediend. Die digitale aangifte wordt volgens hem door de administratie jaarlijks tijdig ter beschikking gesteld. De minimum indieningstermijn van 1 maand vanaf de terbeschikkingstelling van beide types aangifte wordt aldus volgens de Minister steeds gerespecteerd.
Het spijt ons te moeten vaststellen dat de Minister hier gewoonweg een loopje neemt met de werkelijkheid.
Enkele decennia geleden werden de aangiftes BNI inderdaad in de eerste maanden van het jaar ingediend. Een aangiftetermijn, die afliep op 30 april van het aanslagjaar was geen uitzondering. De afgelopen jaren bleek de aangiftedatum, als gevolg van talrijke overhaaste wetswijzigingen op het einde van een jaar, stelselmatig te verschuiven. Zo was er zelfs een jaar, waarvoor de aangiftetermijn liep tot in januari van het jaar volgend op het aanslagjaar.
De wettelijke plicht om de aangifte voor 1 juni van het aanslagjaar aan te vragen is dan ook volkomen achterhaald als we spreken over de belasting van niet-inwoners. Het aanvragen van een aangifte is bovendien maar relevant wanneer blijkt dat de administratie begonnen is met het uitreiken van aangiftes, en daarbij bepaalde personen blijkbaar over het hoofd heeft gezien. Ook blijkt de aangifte Tax-on-Web maar opgeladen te worden in het najaar. Welke zin zou het dan hebben de aangifte voor 1 juni te gaan aanvragen?
Bij wijze van anekdote verwijzen we naar een dossier, waarvoor we in de zomermaanden bij de bevoegde dienst een aangifte BNI hebben aangevraagd via een e-mail. Hierop kwam het laconieke antwoord dat er nog geen aangiftes beschikbaar waren en dat we de vraag een tweede maal moesten stellen in het najaar. Uit dit antwoord leiden we af dat verzoeken om een aangifte, die nog voor de herfst worden overgemaakt, eenvoudigweg door de administratie vertikaal worden geklasseerd. De administratie zelf neemt hier een loopje met de wet, weliswaar op risico van de belastingplichtige.
We merken verder op dat de administratie op een aangifte Tax-on-Web niet vermeldt wanneer ze werd uitgereikt. Men kan dus onmogelijk de termijn van 1 maand effectief verifiëren. Op veel papieren aangiftes verschijnt ook al lang geen datum van uitreiking meer. Ook hier doet de Administratie geen enkele poging om binnen de fiscale procedure te blijven.
De Minister verwijst in zijn antwoord naar de datum van verzending van de aangifte als startpunt van de termijn. Blijkt dat deze datum in de praktijk sterk kan verschillen van de datum waarop het formulier effectief in de brievenbus belandt, zeker als dit naar het buitenland wordt verzonden. Zo gaat hoe dan ook onvermijdelijk in quasi alle gevallen een deel van de aangiftetermijn voor de belastingplichtige teloor.
Bij het antwoord van de Minister merken we ook nog op dat zijn bewering dat de digitale aangifte jaarlijks tijdig ter beschikking wordt gesteld vaak onjuist blijkt te zijn. Dit is zeker het geval indien een niet-inwoner voor de eerste maal in België een aangifte moet indienen en hiervoor maar al te vaak eerst nog bij de belastingdienst moet worden aangemeld. Betreurd kan enkel maar worden dat de waarheid hier zo gemakkelijk geweld wordt aangedaan. We kunnen enkel afleiden dat de administratie hem niet op correcte wijze heeft ingelicht over de situatie op het terrein en haar eigen onmacht om efficiënt te werken verborgen heeft gehouden.
5. “Waarom is het niet mogelijk voor een belastingplichtige om een digitale aangifte in de personenbelasting te vervangen door een digitale aangifte niet-inwoners natuurlijke personen en omgekeerd wanneer dit op basis van de feiten aangewezen is?”
In zijn antwoord op deze vraag verliest de minister zich in een erg verwarrende technische en eigenlijk volledig irrelevante uiteenzetting. Hij stelt dat de overgang van een aangifte personenbelasting naar een aangifte niet inwoner en vice versa niet rechtstreeks mogelijk is in Tax-on-web. Goed, dit wisten we natuurlijk al, temeer gezien de vraagsteller dit reeds had gemeld.
Hij legt verder uit dat de aangifte gebaseerd is op gegevens uit de zo geheten “Entiteit toepassing” (wat dat ook moge wezen) die de PB of BNI natuurlijke persoons status van het elektronisch dossier van een belastingplichtige bepaalt.
We tasten werkelijk volkomen in het onzekere wat betreft de ware betekenis van deze zinsnede. Zou het kunnen dat een onvolkomen intern systeem van de overheid (de beruchte Entiteit toepassing) aanleiding geeft tot het slecht functioneren van een ander intern systeem van de overheid?
Hier heeft de burger uiteraard geen enkele boodschap aan en dit kan onmogelijk een rechtvaardiging vormen om de huidige gebrekkige dienstverlening van de FOD Financiën te rechtvaardigen.
De Minister bevestigt dat het systeem de belastingplichtige zelf niet toelaat om op eenvoudige wijze de juiste aangifte te selecteren. In deel 1 van de bijdrage stelden wij reeds dat dit in wezen een ernstige schending is van de fiscale procedure en het miskennen van de rol van de belastingaangifte in de jaarlijkse aangiftecyclus.
Wij betreuren dat geen enkele intentie wordt vertoond om zich te buigen over de hele problematiek en na te gaan welke acties er zouden kunnen worden ondernomen om de huidige gebreken weg te werken en de noodzaak tot interventie door ambtenaren in het proces van de uitreiking van de aangiftes gewoonweg achterwege te laten.
6. “Kan men tijdens de aangifteperiode op eenvoudige wijze digitaal overgaan van het ene mandaat type tussen PB enerzijds en BNI anderzijds naar het andere? Indien niet, waarom niet aangezien dit onderscheid voor de belastingplichtige zelf in weze geen enkele relevantie heeft?”
De minister bevestigt dat er momenteel inderdaad twee mandaten beschikbaar zijn voor Tax-on-web. Aan de ene kant is er het mandaat personenbelasting en aan de andere kant het mandaat natuurlijke personen niet-inwoners. Volgens de Minister hebben mandatarissen over het algemeen twee mandaten voor elke klant en kunnen ze dus gemakkelijk van het ene type naar het andere overgaan.
Hier komen we opnieuw terecht bij een belangrijke kwestie. Eigenlijk was het helemaal niet nodig om twee aparte mandaten uit te vinden. Dit lijkt ons eigenlijk enkel de weerspiegeling te zijn van de inefficiënte interne organisatie van de belastingdienst, waarbij er zeker in het verleden, toen het systeem werd bedacht, een Chinese Wall bestond tussen de administratie personenbelasting enerzijds en de diensten buitenland anderzijds.
Deze barrière werd intussen weggewerkt, maar zit nog steeds structureel in het computersysteem ingebakken met alle nefaste gevolgen van dien. De logica zelve dicteert dat er maar één mandaat zou moeten zijn om belastingaangiftes in te kunnen dienen, ongeacht het type aangifte. De gebruiker van het systeem, zij het de belastingplichtige zelf dan wel de mandataris, moet gewoon kunnen kiezen welke aangifte er wordt opgeladen. Zolang de aangifte niet is ingediend zou deze keuze ook niet onherroepelijk mogen zijn, zodat er nog altijd een switch mogelijk is wanneer naar aanleiding van de voorbereidingen blijkt dat een ander type aangifteformulier dient te worden benut.
Zonder enige twijfel is dit een fundamenteel kenmerk van de Tax-on-web omgeving. Een verregaande herprogrammering van het hele systeem is misschien vereist om dit tot stand te brengen. Toch lijkt ons geen werkbaar alternatief hiervoor voorhanden indien men echt een duurzame oplossing wenst te bekomen om de vele gebreken van de huidige programatuur te elimineren.
In dit licht zouden we de overheid ook durven aanbevelen om een applicatie te ontwikkelen waarbij een belastingplichtige zelf een fiscaal registratienummer kan aanvragen en hiervoor niet langer afhankelijk zou zijn van belastingdienst en gemeenten, die op dit vlak trouwens blijk geven van een bijzonder slechte samenwerking.
Dit alles wordt nog verder bemoeilijkt door de vaststelling dat een persoon over meer dan één identificatienummer kan beschikken (zowel een BIS nummer als een rijksregisternummer). Dit leidt ongetwijfeld tot blijvende misverstanden wanneer de belastingaangifte moet worden ingevuld.
De nood aan één enkel identificatienummer, dat eenvoudig aangevraagd kan worden en ook doorheen de jaren niet meer wijzigt is overduidelijk.
7.“Om een aangifteformulier in de personenbelasting te wijzigen in een BNI aangifteformulier nat. pers. of omgekeerd moet men telkens terugvallen op een uiterst omslachtige methode via overleg met de betrokken diensten, die onderling niet blijken te communiceren. Niet zelden weigert de administratie om gevolg te geven aan het verzoek om een papieren aangifte uit te reiken wanneer het onmogelijk blijkt te zijn om via Tax-on-Web de juiste digitale aangifte ter beschikking te stellen aan de belastingplichtigen
a) Welke dienst is bevoegd om een Tax-on-Web aangifteformulier in de personenbelasting te wijzigen in een Tax-on-web BNI aangifteformulier?
b) Welke dienst is bevoegd om een Tax-on-web aangifteformulier in de BNI nat. pers. te wijzigen in een Tax-on-Web aangifteformulier in de personenbelasting?
c) Bent u het eens dat als een belastingplichtige een aangifteformulier voor de personenbelasting of BNI nat. pers. voorgesteld krijgt in Tax-on-web en hij van mening is dat hij de andere aangifte moet invullen en hij dit formulier aanvraagt (in principe uiterlijk op op 1 juni van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd) de aangiftetermijn van minimum een maand pas begint te lopen nadat hij het andere aangifteformulier op papier heeft ontvangen dan wel via Tax-on-Web het aangifteformulier te beschikking is gesteld?”
Voor wat betreft de vragen 7a en 7b stelt de Minister dat de belastingplichtige die zijn aangifte type wil wijzigen zich hoe dan ook moet wenden tot de behandelende ambtenaar van zijn huidige dossier, hetzij in de personenbelasting hetzij in de BNI natuurlijke personen. Pas na het aanreiken van de nodige bewijsstukken door de belastingplichtige en na een analyse door de behandelende ambtenaar zal deze het aangifte type wijzigen.
Het antwoord van de Minister typeert naar onze mening het volledig negeren van de fiscale procedure en van de positie van de belastingplichtige binnen het aangifteproces. Wie anders kan met kennis van zaken bepalen welk type van aangifte op maat is van zijn individuele situatie? Een administratie, die louter kan handelen op basis van eerder toevallig samengebrachte digitale parameters, waar geen enkele voorafgaande beoordeling aan te pas komt, en geen enkele controle op blijkt te zijn, kan onmogelijk in de meerderheid van de gevallen tot juiste conclusies komen.
Het is naar onze mening ronduit ongehoord dat de belastingdienst eerst wenst over te gaan tot een controle van het dossier aan de hand van een lijst (soms erg moeilijk) te bekomen documenten, waarvan er een aantal regelmatig niet als bewijskrachtig worden beschouwd, vooraleer in willen te gaan op het nochtans erg eenvoudige verzoek van de belastingplichtige om het type van aangifte aan te passen op maat van zijn situatie.
Het kan dan ook perfect gebeuren dat de ambtenaar de situatie verkeerd inschat, het dossier met onvoldoende kennis van zaken bekijkt of op louter arbitraire wijze te werk gaat bij de controlewerkzaamheden. Afgezien van de overlast die aan de belastingplichtige en aan de adviseurs op dit moment wordt veroorzaakt, lijkt het ons bovendien niet denkbeeldig dat complexe juridische geschillen zullen ontstaan in gevallen waarin het aangifteproces uiteindelijk fout loopt.
Tenslotte gaat de Minister in op vraag 7c) en bevestigt dat de aangiftetermijn in alle gevallen niet korter mag zijn dan één maand te rekenen vanaf de verzending van het formulier. Wat dit betreft volstaat het te verwijzen naar onze hoger vermelde commentaren op de parlementaire vraag.
Conclusies
Wat leerden we nu eigenlijk uit dit verhaal?