De inkomstenbelastingen worden voor natuurlijke personen op progressieve wijze berekend. Dit zou tot een erg hoge belastingdruk aanleiding geven indien dit principe ook wordt toegepast op een opzegvergoeding, die wordt uitbetaald bij de beëindiging van een arbeidsovereenkomst.
Om dit te vermijden en om de belastingdruk op een opzegvergoeding in lijn te brengen met de belastingdruk op de normale periodieke bezoldigingen, werd in de wet een specifiek stelsel ingevoerd om de belasting op een opzegvergoeding te berekenen.
Zo werd bepaald dat opzegvergoedingen afzonderlijk worden belast tegen een gemiddelde aanslagvoet en niet aan het marginale belastingtarief. Omdat het gemiddelde tarief van het lopende jaar nog niet bekend is, wordt gebruik gemaakt van een referentiejaar om dit tarief te bepalen. Zo kijkt men hiervoor naar het laatste vorige jaar waarin de belastingplichtige een normale beroepswerkzaamheid heeft gehad.
Het begrip opzegvergoeding heeft in fiscale zin een ruimere inhoud dan in het Belgische arbeidsrecht. De belastingberekening aan het gemiddeld tarief geldt voor alle mogelijke vergoedingen, die betaald worden ten gevolge van stopzetting van arbeid of beëindiging van een arbeidsovereenkomst. Zo wordt de regeling bijvoorbeeld ook toegepast op andere vergoedingen, zoals de afwikkeling van een niet concurrentieovereenkomst of andere afrekeningen, die tussen de partijen plaatsvinden aan het einde van de samenwerking.
De belastingadministratie stelt traditioneel dat het wel enkel mag gaan om vergoedingen die verband houden met de beëindiging van een arbeidsovereenkomst. Hieruit volgt dat bedrijfsleiders, die hun activiteiten verrichten onder het sociaal statuut van de zelfstandigen, niet onder deze regeling vallen. Een vergoeding, die zij ontvangen bij beëindiging van hun mandaat wordt traditioneel progressief belast.
Als we een voorbeeld nemen van een bedrijfsleider (alleenstaande) met een jaarlijkse remuneratie van 75.000 Euro (na aftrek van de sociale bijdragen), dan kan men een gemiddeld belastingtarief vaststellen van zo’n 41,2%. Dit is aanzienlijk lager dan zijn marginaal tarief, dat 50% bedraagt (alle vermelde tarieven zijn exclusief de gemeentebelasting).
Indien de betrokkene een opzegvergoeding ontvangt, waarvan het belastbaar bedrag gelijk is aan 50.000 Eur, dan ontstaat er (inclusief een gemeentebelasting van 7%) een effectief belastingverschil in zijn nadeel van ongeveer 4.700 Euro.
Onlangs kwam een betwisting over de verschillende behandeling tussen personen met een werknemersstatuut versus personen met een sociaal statuut als zelfstandige aan de orde voor het Grondwettelijk Hof (arrest van 24 september 2015).
Men moet hierbij wel enige fiscale archeologie bedrijven omdat het geschil nog betrekking had op inkomsten van zomaar even 22 jaar gelden (inkomstenjaar 1993). In lijn met haar traditionele standpunt had de Administratie geweigerd om de afzonderlijke taxatie aan het gemiddeld tarief toe te passen op een vergoeding, die werd betaald aan een belastingplichtige met het fiscaal statuut van werkend vennoot van een personenvennootschap, en dit naar aanleiding van het beëindigen van zijn mandaat binnen de vennootschap. Het statuut van werkend vennoot is als gevolg van wetswijzigingen overgegaan in dat van de bedrijfsleiders, maar het onderliggende vraagstuk is in principe ongewijzigd in de huidige stand van de wetgeving.
De belastingplichtige riep voor de rechtbank van Namen in dat er een schending was van het gelijkheidsbeginsel doordat zijn vergoeding aan de gewone progressieve belasting werd onderworpen. De rechters stelden vervolgens een prejudiciële vraag aan het Grondwettelijk Hof.
De magistraten van het Hof komen tot het besluit dat het gelijkheidsbeginsel inderdaad geschonden wordt als men het principe van de afzonderlijke taxatie aan een gemiddeld tarief niet toepast op een opzegvergoeding, die een werkend vennoot van een personenvennootschap ontvangt wanneer de vennootschap een einde maakt aan zijn activiteiten binnen de vennootschap.
Er is immers geen reden waarom het doel van de afzonderlijke taxatie hier niet zou moeten worden nagestreefd, meer bepaald het vermijden van de impact van de progressiviteit van de personenbelasting voor vergoedingen, die geen deel uitmaken van de normale periodieke remuneratie van de belastingplichtige. Ook werd gesteld dat niets in de parlementaire voorbereiding van de wet wijst op enige intentie van de wetgever om de afzonderlijke taxatie strikt te beperken tot personen met een sociaal statuut van werknemer.
Dit arrest biedt derhalve interessante perspectieven voor zelfstandige bedrijfsleiders, die het ongeluk hebben geconfronteerd te worden met een beëindiging van hun mandaat door de vennootschap.
Het thema van de afzonderlijke taxatie van opzegvergoedingen ligt regelmatig in de vuurlijn van fiscale geschillen. Er zijn immers nog een aantal andere zwakheden in de betreffende wetgeving, zoals volgende zaken:
Het is dan ook verwonderlijk waarom de wetgever niet gewoon voorziet in een eenvoudig en vast tarief voor de belastingheffing op opzegvergoedingen, dat gelijk is in alle situaties en voor alle belastingplichtigen. Men zou enkel de afwijking kunnen behouden voor die specifieke gevallen waarin een taxatie aan het normale progressieve tarief voor een bepaald jaar toch voordeliger zou uitvallen voor de belastingplichtige. Hiermee zouden tal van onnodige en langdurige geschillen vermeden kunnen worden en zou de belastingheffing veel transparanter en consistenter worden.
In dit licht is trouwens ook recent gebleken dat de wijzigingen aan de rekenregels voor de personenbelasting, als gevolg van de zesde staatshervorming, een nadelig effect hebben op de manier, waarop het gemiddeld tarief voor opzegvergoedingen wordt berekend. Dit komt doordat de volgorde waarin bepaalde aftrekposten en verminderingen in de berekening worden toegepast gewijzigd werd. Hierdoor zal het gemiddeld tarief, zoals het momenteel berekend wordt, hoger uitvallen in vergelijking tot het tarief dat onder de oude regels werd bepaald. Dit is een sluipende vorm van belastingverhoging, die nergens door gerechtvaardigd wordt, en die ook door het bepalen van een eenvormig vast tarief uit de wereld kan worden geholpen.