Veel werknemers, die met hun gezin in België wonen, en die in het buitenland een beroepsactiviteit uitoefenen, leven in de overtuiging dat ze in hun Belgische belastingaangifte zomaar een vrijstelling van belasting kunnen toepassen op basis van een belastingverdrag.
De realiteit is echter totaal anders. Ze vergeten immers dat de verdragsvrijstelling strikt gekoppeld is aan de vereiste dat alle beroepsprestaties ook effectief in het betreffende verdragsland moeten worden verricht.
België blijft als woonstaat op basis van de belastingverdragen wel degelijk bevoegd om de volledige belasting te heffen op:
De rechtspraak over dit onderwerp is de laatste jaren bijzonder uitgebreid als gevolg van systematische en doorgedreven controles van de verdragsvrijstelling door de belastingdienst. In de meeste gevallen bijten de belastingplichtigen hierbij in het stof omdat ze niet in staat blijken een afdoende bewijs te leveren van hun prestaties in het andere verdragsland.
Zij zien zich geconfronteerd met torenhoge Belgische belastingaanslagen. Ook is het voor hen niet altijd evident om in het andere land de betaalde belastingen nog te recuperen op basis van de internationale dubbele taxatie, die volgt uit de Belgische aanslagen.
Wij brengen de problematiek nog een keer aan de orde op basis van een arrest van het Hof van beroep van Gent van 08.03.2022.
De zaak betrof een Belgische belastingplichtige, die als CEO van een Singaporees bedrijf werd tewerkgesteld. Voor deze activiteiten ontving hij in de jaren 2015 en 2016 aanzienlijke bezoldigingen (respectievelijk 267.507,96 en 320.631,67 Euro).
Hij gaf deze inkomsten keurig aan in code 1250 van zijn Belgische belastingaangifte en claimde tevens een verdragsvrijstelling voor al deze inkomsten op basis van het belastingverdrag tussen België en Singapore.
Na controle van de aangifte was de Administratie echter van oordeel dat de verdragsvrijstelling niet kon worden toegestaan en dat het inkomen volledig (en wellicht ook dubbel) in België mocht worden belast.
Ter rechtvaardiging van de verdragsvrijstelling werd door de rechters gekeken naar de beschikbare bewijzen. Er konden vliegtuigtickets worden voorgelegd, die aantoonden dat de betrokkene wel degelijk voet op Singaporese bodem had gezet tijdens de beide jaren. Hij kon ook beschikken over een studio, hem ter beschikking gesteld door de werkgever. Echter, het bleek dat hij die jaren slechts 52, respectievelijk 35 dagen in Singapore kon hebben verbleven. Rekening houdend met het totaal van de werkdagen van beide jaren, kon er in principe slechts een beperkt deel van het loon (52/239 voor 2015 en 35/240 voor 2016) worden vrijgesteld.
Het Hof stelde dan ook terecht dat slechts het deel van de totale bezoldigingen, die effectief betrekking hadden op beroepsactiviteiten die op het grondgebied van Singapore werden verricht, ook effectief in Singapore belastbaar waren en in België voor vrijstelling in aanmerking kwamen.
De belastingplichtige heeft voor het Hof nog een wanhoopspoging ondernomen om de meubelen te redden. Ingeroepen werd dat zijn vergoedingen uit Singapore volledig zijn toe te rekenen aan de prestaties, die werden verricht tijdens zijn beperkte periodes van fysieke aanwezigheid op het grondgebied van Singapore. Dit betekent dan dat hij de overige werkdagen van het jaar niet voor de Singaporese werkgever zou hebben gewerkt. Om deze stelling te ondersteunen werd verwezen naar activiteiten als zaakvoerder van een Belgische BVBA.
Deze stelling van de belastingplichtige is uiteraard weinig geloofwaardig. De functie van CEO wordt normalerwijze doorheen het hele jaar uitgevoerd en niet enkel gedurende een beperkt aantal (bijzonder goed verloonde) dagen. In de huidige digitale tijd is het ook niet nodig dat alle activiteiten effectief in Singapore worden verricht. Veel taken kunnen perfect vanop afstand worden uitgevoerd.
Een andere wanhoopspoging bestond in het inroepen van het rechtszekerheids- en vertrouwensbeginsel omdat er ook al een controle was geweest in voorgaande jaren (2012 en 2013), waarbij wel was aanvaard dat het inkomen uit Singapore kon worden vrijgesteld. Echter uit deze vroeger (wellicht gebrekkige) controle kunnen volgens de rechters uiteraard geen rechten worden geput voor de latere jaren.
Conclusies
Veel belastingplichtigen denken heden ten dage nog altijd dat loon uit het buitenland zomaar in aanmerking komt voor vrijstelling op basis van internationale verdragsbepalingen. Zij vergeten hierbij dat er een zware bewijslast op hun schouders rust om effectief aan te tonen dat alle bezoldigingen, waarvoor vrijstelling gevraagd wordt, wel degelijk slaan op fysisch in het betreffende verdragsland gepresteerde werkdagen.
Belastingcontroles over de verdragsvrijstelling vinden frequent plaats en de Administratie tilt bijzonder zwaar aan de bewijslast in hoofde van de belastingplichtige. Een gewaarschuwd man/vrouw zorgt dus tijdig voor het nodige huiswerk om alle bewijzen keurig en systematisch bij te houden voor de controleur, die onvermijdelijk vroeg of laat zal komen aankloppen.
In de huidige situatie valt er de afgelopen jaren een merkelijke toename te noteren van het aantal thuisgewerkte dagen en een afname aan in het buitenland gewerkte dagen. Hierdoor is België meteen ook bevoegd geworden om een groter deel van de loonmassa te belasten in het licht van de belastingverdragen.
Het principe van de fysische aanwezigheid in de belastingverdragen is wellicht achterhaald door de huidige arbeidspraktijken. Echter, zolang de teksten niet effectief worden aangepast en vervangen worden door regels, die niet langer op dit criterium berusten, zullen belastingplichtigen wel degelijk rekening moeten blijven houden met de ingrijpende gevolgen van de huidige verdragssituatie en de toegenomen Belgische heffingsrechten.