Halverwege tussen het fiscaal statuut van gehuwden en dat van alleenstaanden is er ook nog dat van feitelijk gescheiden huwelijkspartners. Dit statuut bevindt zich in een fiscale schemerzone, en kan aanleiding geven tot verrassingen bij de belastingplichtige. Feitelijk gescheiden huwelijkspartners worden immers op dezelfde wijze belast als alleenstaanden, en zoals bekend is deze laatste groep fiscaal vaak slechter af.
We danken onze collega’s José Haustraete en Koenraad Tranchet van VZW Fiscaal Ideaal om deze problematiek onder de aandacht te brengen en ons te inspireren tot het schrijven van deze bijdrage.
De theorie op zich is zoals vaak erg eenvoudig: het statuut van feitelijk gescheiden persoon is gebaseerd op twee fundamentele elementen:
Beide elementen moeten cumulatief vervuld zijn opdat men zou kunnen spreken van een feitelijke scheiding. Deze principes vindt men keurig terug in de administratieve commentaar en ook in een circulaire dd. 30.8.2019. Hier stelt de fiscus zelf:
“De feitelijke scheiding vereist zowel een materieel element : het apart wonen van de echtgenoten of wettelijk samenwonenden ALS een intentioneel element : de wil in hoofde van ten minste één van beiden om geen levensgemeenschap meer te vormen met zijn mede-echtgenoot of wettelijk samenwonende partner”.
Tot daar de theorie. Onduidelijkheden treden al snel op in de werkelijke wereld.
Steeds meer gezinnen beschikken over meer dan één verblijfplaats. Zo kan er de gezinswoning zijn, gecombineerd met één of meerdere andere verblijfplaatsen. Een tweede verblijfplaats kan echter heel wat vormen aannemen. Dit zou een vakantiewoning kunnen zijn, maar even goed een tweede verblijf in de nabijheid van het werk van één der partners. Het is ook perfect mogelijk dat er een dubbele gezinswoning bestaat: een gezin verblijft afwisselend op meerdere plaatsen en de partners reizen heen en weer tussen deze locaties, zonder dat meteen evident is wat nu juist het hoofdverblijf is en wat een tweede verblijf.
Nog veel moeilijker is het intentioneel element: dit is de intentie van de partners om geen huwgemeenschap meer te vormen. Met andere woorden, het huwelijk is “ontwricht”. Dit element kan men uiteraard enkel vaststellen in de hoofden van de betrokkenen en kan men als externe observator nooit met zekerheid inschatten.
Ondanks de intrinsieke moeilijkheid om een feitelijke scheiding exact te duiden, merken we steeds vaker dat de belastingdienst op eigen initiatief beslist om iemands status te bepalen of te veranderen van gehuwde naar feitelijk gescheiden of omgekeerd. Het lijkt erop dat dit voornamelijk gedaan wordt met het oog op het maximaliseren van de belastingfactuur, eerder dan als gevolg van een zoektocht naar de achterliggende realiteit.
Wat doet zich voor?
We selecteerden enkele voorbeelden uit de dagelijkse praktijk.
Voorbeeld 1: senioren met een dubbele verblijfplaats
A en B zijn gehuwd en hebben kinderen. A is gepensioneerd en werd in een woonzorgcentrum opgenomen wegens Parkinson. Hij beheerst nog alle denkvermogen. Op vraag van het woonzorgcentrum werd zijn domicilie naar dat woonzorgcentrum overgebracht.
B heeft geen eigen inkomsten en bezoekt dagelijks A. Ook de kinderen komen regelmatig op bezoek.
De fiscus besluit om A en B als “feitelijk gescheiden “ te behandelen, wat voor het gezin aanleiding geeft tot een extra belasting, die al snel enkele duizenden Euro’s per jaar kan bedragen. Het is overduidelijk dat er in deze casus geen sprake is van enige fiscale neutraliteit op het vlak van de samenlevingsvormen, op zich een erg complex verhaal in ons huidig fiscaal landschap.
Nochtans is er in de realiteit, zoals ook bevestigd in de de fiscale instructies, in een dergelijk geval geen sprake van een “feitelijke scheiding”. Beide partners wonen weliswaar op een ander adres, maar het huwelijk is niet ontwricht, waardoor één van de basiskenmerken van een “feitelijke scheiding” wel degelijk ontbreekt.
Fiscaal gevolg
De status van feitelijk gescheiden personen leidt tot het einde van het bijzonder gunstige huwelijksquotiënt, dat automatisch (dus zonder enige inbreng van de belastingplichtige) in werking treedt zodra er op naam van gehuwden of wettelijk samenwonenden een gezamenlijke aanslag wordt gevestigd. Indien dan blijkt dat één partner geen of slechts bescheiden eigen beroepsinkomsten heeft, dan wordt via dit huwelijksquotiënt automatisch een deel van de beroepsinkomsten van de ene partner fiscaal aan de andere partner toegerekend. Het overgehevelde inkomen wordt dan niet langer belast aan het hoogste marginale belastingtarief.
Het huwelijksquotiënt bedraagt in principe 30% van het beroepsinkomen, maar is wel begrensd tot een maximum van 11.450 (inkomstenjaar 2022). Is het belastingtarief bij de ene partner bij wijze van voorbeeld 48,15 % (schijf van 45% plus 7% gemeentebelasting) dan geeft het huwelijksquotiënt aanleiding tot een belastingverschil van zo’n 5.500 Euro.
Naast dit financieel gevolg is er bovendien een niet onbelangrijke psychologische impact bij de vele A en B’s in België, die op deze manier de facto fiscaal gescheiden worden.
Is er een plan B?
De belastingplichtige kan natuurlijk betrachten een geschil over de status van feitelijk gescheiden persoon niet op de spits te drijven.
Zo zou men kunnen overwegen om het domicilie terug te zetten naar de oorspronkelijke gezinswoonplaats. Dit lijkt niet meteen evident. Het civiele woonplaatsconcept loopt immers niet gelijk met het fiscale en een formele adreswijziging kan wellicht niet zomaar teruggedraaid worden in dit soort gevallen.
Men zou zich kunnen wenden tot de piste van de alimentatie op basis van de wettelijke onderhoudsverplichting tussen echtgenoten (voor zover deze niet geschrapt wordt in de aangekondigde grote fiscale hervorming). Dit is echter opnieuw een onzekere route want in de praktijk ligt ook alimentatie snel onder vuur bij belastingcontroles. Men valt al snel van de ene ongunstige situatie in de andere.
Voorbeeld 2: Belgen in het buitenland
Steeds vaker zien we situaties van gehuwden, waarbij de ene partner in België woont en hier al dan niet werkt, en waarbij de andere partner in het buitenland werkt.
Hoe verder de arbeidsplaats zich buiten onze landsgrenzen situeert, des te meer tijd zal één van beide partners doorbrengen in een woning in het buitenland.
In al deze gevallen stellen we steevast vast dat de belastingdienst nooit vragen stelt over het al dan niet bestaan van een feitelijke scheiding. De fiscus verzet zich zelfs tegen de status van feitelijk gescheiden personen, indien de belastingplichtigen dit in hun aangifte zo invullen en is geneigd de aanslagen bij voortduur op beider naam te vestigen.
Immers, het gezamenlijk taxeren van beide partners leidt meestal tot een hogere belasting in België, zelfs in die die gevallen, waarin het buitenlands inkomen van belasting kan worden vrijgesteld op basis van een belastingverdrag.
Zo blijft vaak toch minstens de Belgische gemeentebelasting verschuldigd (ook op buitenlands vrijgesteld inkomen). Secondair zijn er mogelijke nadelige verschuivingen van bepaalde aftrekposten of verminderingen tussen echtgenoten.
Het verhaal wordt extreem wanneer er een partner gaat werken in een land zonder belastingverdrag of in een land met verdrag, dat geen vrijstelling oplevert (een courant scenario bij verdragen met landen in het Midden Oosten, waar er geen inkomstenbelastingen bestaan). Voor dergelijke gezinnen is het een wereld van verschil of ze als gehuwden dan wel als feitelijk gescheiden personen worden getaxeerd. Het gaat hier om het verschil tussen de ‘normale’ Belgische belasting en de geheel afwezige buitenlandse belasting.
In al deze gevallen stellen we vast dat gehuwden hier veel zwaarder worden belast in vergelijking tot alleenstaanden omdat de Belgische belastingen eenvoudigweg volledig ophouden op het moment waarop alleenstaanden de Belgische landsgrenzen voor enkele jaren achter zich laten. In tegenstelling tot gehuwden kunnen zij zich vrij gemakkelijk ontdoen van de Belgische belastingen. Vaak volstaat het hiervoor dat ze zich laten uitschrijven uit de Belgische gemeente. Voor gehuwden biedt dit geen soelaas. Zelfs indien één van hen zich uitschrijft uit de gemeente, dan nog zal de belastingaanslag op naam van beide partners blijven lopen.
Voorbeeld 3 – Buitenlanders in België
Ook de omgekeerde situatie doet zich steeds vaker voor: een partner van een gehuwd koppel begeeft zich naar België om hier te komen werken. De andere partner blijft in het thuisland wonen.
Hier stellen we vast dat de belastingdienst plots heel anders redeneert en per definitie uitgaat van de veronderstelling dat de partner, die in België werkt ook hier belast moet worden als alleenstaande. Met andere woorden, deze partner wordt meteen vermoed een feitelijk gescheiden partner te zijn.
Ook deze aanpak levert extra belastingen op voor het gezin:
In deze gevallen komt de administratie bovendien sinds kort aandraven met een bijzonder zware bewijslast voor de belastingplichtige. Deze moet aan de hand van officiële documenten (en gecertificeerde vertalingen) gaan bewijzen dat er inderdaad sprake is van een huwelijk en dat kinderen inderdaad ten laste zijn. Om een huwelijksquotiënt te verkrijgen wordt gevraagd om een bewijs te leveren dat de andere partner geen inkomen heeft. Een dergelijk negatief bewijs leveren is geen sinecure.
Bovendien wordt het bewijs gevraagd nog vooraleer men een aangifte als gehuwde kan verkrijgen. De fiscus begint dus al aan een diepgaande controle nog vooraleer de aangifte is ingediend. Mede hierdoor komt de aangiftetermijn in vaak in het gedrang.
De fiscus gaat erg licht over een aantal grondbeginselen
In aansluiting op de voorafgaande bemerking stellen we vast dat de fiscus het principe miskent dat het aan de belastingplichtige toekomt om zelf zijn aangifte in te vullen, met inbegrip van de burgerlijke staat en dat het pas daarna aan de administratie toekomt om deze aangifte te controleren.
Men kan zich ook afvragen hoe het staat met de toepassing van het zogenaamde ‘werkelijkheidsbeginsel’, dat een belangrijke rol speelt in onze fiscaliteit. Belastingen moeten gebaseerd zijn op de werkelijkheid en niet op fictieve of veronderstelde parameters.
Hoe dan ook is er het probleem dat het vaststellen van een ‘intentioneel element’ door de fiscale ambtenaren uitermate moeilijk zo niet onmogelijk is. Hoe kan een (niet neutrale) derde bepalen of een huwelijk nu al dan niet ontwricht is en of er al dan niet de intentie bestaat tussen een koppel om samen door het leven te gaan.
Nochtans is het duidelijk dat het in eerste orde aan de belastingplichtige zelf is om te bepalen hoe deze zijn of haar leven dient te organiseren, met inbegrip van de fiscaliteit. Het komt niet aan de ambtenaren toe dit te doen, zeker niet wanneer we vaststellen dat ambtenaren dan steevast opteren voor die fiscale oplossing, die voor het gezin aanleiding geeft tot de hoogste belastingen. Het gaat hier in wezen om een opportuniteitsbeslissing, die de nodige band met de onderliggende feiten al snel zal verliezen.
Er stelt zich hier bovendien een probleem op het niveau van de software van de belastingdienst. Steeds vaker laat deze na om nog een papieren aangifte uit te reiken. Hierdoor wordt de belastingplichtige in zekere zin gedwongen om zich te wenden tot Tax-on-Web. Op dit systeem heeft de administratie dan vaak reeds de burgerlijke stand van betrokkene ingevuld. Bovendien blijkt dat de burger deze burgerlijke stand niet zomaar zelf nog kan veranderen. Eens men in het systeem als een alleenstaande opduikt, kan men zelf de aangifte niet meer veranderen naar deze voor een gehuwde. Dit element in het aangifteproces moet dringend herbekeken en bijgestuurd worden, want dit leidt onvermijdelijk tot tal van fouten in het taxatieproces en doet afbreuk aan de vrije keuze van de belastingplichtige om zelf zijn of haar aangifte te beheren.
Op weg naar een Belgische toeslagenaffaire?
In wezen bevindt België zich hier op een terrein, dat gelijkenissen vertoont met de Nederlandse toeslagenaffaire. De harde en nadelige aanpak van belastingbetalers door de Nederlandse belastingdienst was daar zelfs aanleiding tot het ontslag van de regering in 2021. Het is merkwaardig vast te stellen dat de Belgische belastingbetalers en de publieke opinie tot nu toe erg tolerant blijken te staan tegenover dit soort fenomenen, die ook in België vaak voor blijken te komen.
De vraag bij dit alles is of de maatschappelijke trends ook in België niet dezelfde weg zullen opgaan en uiteindelijk de druk op de regering en vervolgens ook op de belastingdienst zullen gaan opvoeren om een andere aanpak te hanteren zonder te hoge belastingen, onzekerheden, onnodige discussies en geschillen.
Hoe krijgt men dit verhaal uiteindelijk opgelost?
Het is gemakkelijker gezegd dan gedaan om deze hele problematiek uit de wereld te helpen.
In eerste orde zou het al een stap vooruit zijn indien de administratie zou beslissen het geweer van schouder te veranderen en uit te gaan van het voor de belastingplichtige meest voordelige scenario en niet langer van het scenario, dat aanleiding geeft tot de hoogst mogelijke belastingen. Verder is het belangrijk dat de regie van een dossier bij de belastingplichtige blijft (of daar naar terugkeert) en dat de administratie niet in de mogelijkheid zou mogen zijn om het aangifteproces fundamenteel aan te sturen nog vooraleer de belastingplichtige zelf volgende keuzes heeft gemaakt:
Meer diepgaand is het wellicht aan de wetgever om het pad van de fiscale neutraliteit van de samenlevingsvormen verder te bewandelen. Iedere belastingplichtige zou apart belast moeten worden en gezamenlijke aanslagen zouden niet of eerder uitzonderlijk moeten voorkomen. Dit is zonder twijfel een bijzonder moeizaam pad, gezien onze inkomstenbelastingen in het verleden specifiek ontworpen werden met het oog op het bevoordelen en stimuleren van het huwelijk. Het verwijderen van dit concept uit het fiscaal wetboek vereist een fundamentele herziening, waar het einde niet snel van in zicht zal komen. Dit belangrijk gegeven komt onzes inziens onvoldoende aan bod bij de fiscale hervorming, die momenteel in de steigers staat. Hier wordt een belangrijke kans gemist om de personenbelasting in belangrijke mate te verbeteren en om deze aan te passen aan de hedendaagse maatschappelijke realiteit.