Dit jaar is er een bijzondere dynamiek aan de gang op het vlak van arbeidsrecht en sociale zekerheidsrecht.
Onder meer volgende mijlpalen zijn aan de orde:
De vaststelling dat ongeveer 70% van de totale werkgeverskost bij ontslag dient afgedragen te worden aan de staat (bij wijze van sociale bijdragen voor werkgever en werknemer en van inkomstenbelastingen) leidt ertoe dat vaak gezocht wordt naar een minder belaste weg om dergelijke vergoedingen uit te keren.
De wetgever is echter in gelijke mate alert om ervoor te zorgen dat alle denkpistes om tot optimalisatie te komen worden afgeblokt. Om dit te doen wordt het loonbegrip uitgebreid en worden alle vergoedingen, die bij beëindiging van een arbeidsovereenkomst betaald worden, vanaf heden aan sociale zekerheidsbijdragen onderworpen.
In het oog springende vergoedingen, die hierdoor getroffen worden zijn onder meer vergoedingen, betaald ten gevolge van een niet-concurrentie overeenkomst, afgesloten na het einde van de arbeidsovereenkomst en uitwinningsvergoedingen (betaald aan handelsvertegenwoordigers krachtens artikel 101 van de wet van 3 juli 1978) en de beschermingsvergoedingen die in het verleden vrijgesteld waren van sociale bijdragen.
Wat niet concurrentievergoedingen betreft is er sprake van de vergoedingen, die rechtstreeks of onrechtstreeks worden betaald aan de werknemer ingevolge een overeenkomst, die wordt afgesloten binnen een termijn van 12 maanden na het einde van de arbeidsovereenkomst en waarbij de werknemer zich ertoe verbindt om:
Enkel bepaalde vergoedingen wegens collectief ontslag en wegens willekeurig ontslag blijven vrijgesteld van sociale bijdragen.