Traditioneel dient men in een aangifte in de personenbelasting enkel opgave te doen van ontvangen inkomsten en van gegevens, die nodig zijn ter rechtvaardiging van bepaalde aftrekposten.
Een uitzondering op dit principe is de verplichting om ook bankrekeningen, waarover men in het buitenland beschikt kenbaar te maken, ongeacht of hierop al dan niet belastbare inkomsten worden genoten.
Meer en meer vertoont de fiscus echter een interesse in het vermogen van de belastingplichtige. Dit kan op korte termijn van belang zijn voor het belasten van bepaalde inkomsten, die met vermogensbestanddelen gegenereerd worden. Op langere termijn heeft dit ook een impact op successierechten.
Eind 2012 (Programmawet van 27 december 2012) werd een bijkomende rapporteringsverplichting ingevoerd. De belastingplichtige moet in zijn aangifte in de personenbelasting ook melding gaan maken van zijn individuele levensverzekeringscontracten, die bij een buitenlandse verzekeringsonderneming werden afgesloten. De nieuwe verplichting geldt vanaf het aanslagjaar 2013.
Het is hierbij niet van belang of de betreffende levensverzekeringscontracten al dan niet belastbare inkomsten voor het betreffende aanslagjaar hebben opgeleverd. Heel wat verzekeringscontracten zijn immers fiscaal vrijgesteld, maar worden beschouwd als een soort fiscale vluchtweg, die wordt gebruikt door belastingplichtigen, die hun vermogen in het buitenland verborgen willen houden.
De maatregel viseert personen, die een levensverzekering afsluiten in het buitenland, waarvoor ze de premie betalen met fondsen waarvan de inkomsten in het verleden niet correct aangegeven werden. In het verleden moest het bestaan van deze contracten niet kenbaar gemaakt worden, zodat men de verjaring van de niet aangegeven inkomsten kon afwachten terwijl de gelden in de levensverzekering belegd waren.
In de Kamercommissie voor de Financiën heeft de minister van Financiën gezegd dat belastingplichtige naar analogie met de aangifte van buitenlandse rekeningen alleen ‘ja’ of ‘neen’ in de aangifte zal moeten aankruisen, en moet vermelden in welke landen de levensverzekeringsovereenkomsten werden afgesloten.
Een belastingplichtige met kinderen waarover hij burgerrechtelijk het ouderlijk gezag uitoefent moet ook melding maken van contracten die door zijn kinderen zijn afgesloten (tot aan de meerderjarigheid of ontvoogding van het kind).
De aangifteverplichting betreft individueel gesloten levensverzekeringsovereenkomsten, met inbegrip dus van bruidschat-, geboorte- en schuldsaldoverzekeringen, die bijvoorbeeld verband houden met de aankoop van onroerende goederen. De aangifteverplichting slaat niet op rechten, die men verkregen heeft via een levensverzekeringscontract dat gesloten is door een derde persoon.
Een probleem, waar tot nu toe weinig naar gekeken werd betreft dat van de kwalificatie van een buitenlandse overeenkomst. Het blijkt immers niet altijd eenvoudig te zijn om te bepalen of een contract dat naar buitenlands recht afgesloten wordt al dan niet de aard heeft van een individuele levensverzekering. He kan immers een behoorlijk complex verhaal worden om een buitenlands contract te analyseren en naar Belgische normen te interpreteren.
Men kan zich afvragen of de nieuwe verplichting niet in strijd zou kunnen zijn met het Europese recht, meer bepaald met de vrijheid van dienstverstrekking en de vrijheid van vestiging binnen de Europese Unie. Het betreft immers enkel contracten, afgesloten bij een buitenlandse verzekeringsonderneming. Dit vormt misschien een verboden discriminatie tussen in België gevestigde verzekeraars en verzekeringsondernemingen uit een andere lidstaat van de Europese Unie.
De wet voorziet geen specifieke sanctie aan het gebrek aan aangifte van een levensverzekeringscontract. De niet aangifte van het bestaan van een levensverzekeringscontract volstaat (naar analogie met buitenlandse bankrekeningen) wellicht niet om de aangifte onregelmatig te maken, waardoor de aanslagtermijn zou verlengen naar drie jaar.
Er kan ook geen sprake zijn van een belastingverhogingen in de mate waarin er geen belastbare inkomsten via het buitenlands verzekeringscontract werden genoten.
Er bestaan wel strafsancties indien een belastingplichtige met bedrieglijk opzet of met het oogmerk om te schaden, de bepalingen van het fiscale wetboek overtreedt. De administratie zou hierop kunnen terugvallen indien de niet aangifte van een levensverzekeringscontract tot doel heeft een voorheen gepleegde fiscale fraude te verbergen. Het gaat dan om de situatie, waarin de premies betaald werden met niet aangegeven belastbare inkomsten.
Aan deze kwestie is een complexe problematiek gekoppeld omdat artikel 6 van de Europese Mensenrechtenconventie (EVRM) het recht omvat om zichzelf niet in beschuldiging te stellen (bijvoorbeeld door de plicht tot aangifte van een levensverzekering).
De nieuwe aangifteverplichting heeft geen enkel nut om de belastingplichtige nog een keer extra te verplichten aangifte te doen van belastbare inkomsten, maar is er enkel op gericht om belastingontduikingen uit het verleden kenbaar te maken. Aangezien die ontduikingen strafrechtelijk sanctioneerbaar zijn, lijkt echter een concrete strafrechtelijke en administratieve sanctie voor het niet nakomen van de aangifteplicht uitgesloten.
De minister van Financiën wijst dan ook vooral op de psychologische druk, die met de nieuwe verplichting op de belastingplichtigen gelegd wordt. Of de Belgische fiscus met deze nieuwe verplichting een concrete vooruitgang zal boeken in de strijd tegen de fiscale fraude kan dan ook ster betwijfeld worden. Bovendien worden belastingplichtigen, die al sinds jaar en dag te goeder trouw werken, opnieuw met extra verplichtingen en administratie geconfronteerd.