De fiscale woonplaats vormt in België het belangrijkste criterium om te bepalen of een persoon hier al dan niet belastbaar is. Voor een belastingplichtige, die België metterwoon verlaat, komt er door de emigratie een einde aan de Belgische belastingplicht op het wereldinkomen en blijven enkel nog inkomsten uit Belgische bron mogelijks hier belastbaar.
Het kan voorkomen dat een belastingplichtige over een verblijfplaats beschikt in meerdere landen. De vraag rijst hoe het fiscaal inwonerschap in dergelijke gevallen bepaald moet worden.
In de verdragen ter voorkoming van dubbele belasting, die België met talrijke landen heeft afgesloten bestaan er hiervoor specifieke regels. In de rechtspraak kwam in 2014 een interessante casus aan bod, waarbij toepassing gemaakt werd van de zogeheten ‘tie breaker rule’ uit deze verdragen (Hof van Beroep te Gent dd. 29.04.2014). Op basis van deze regel worden een aantal criteria in de door de verdragen vastgelegde volgorde afgetoetst om zo de fiscale woonplaats te bepalen.
Deze regel werd in het voormelde arrest toegepast. Het ging om een belastingplichtige, die van oordeel was dat hij voor de in betwisting zijnde aanslagjaren geen Belgisch rijksinwoner meer was, maar daarentegen inwoner was van Frankrijk. Op basis hiervan was hij van mening dat hij enkel in Frankrijk belasting verschuldigd was.
De belastingplichtige had de beschikking over een duurzaam tehuis in Frankrijk te Dunkerque. Hij was echter ook eigenaar van een appartement in België, te Westende, waar hij in het verleden was gedomicilieerd. De Belgische inschrijving in het bevolkingsregister werd in 2006 op zijn initiatief geschrapt.
De woning in Westende bleef ter beschikking van de belastingplichtige. Hij kon steeds vrij beslissen of hij deze woning voor korte periodes verhuurde, waarbij hij zijn intrek tijdens de verhuurperiodes kon innemen in de woning in Frankrijk. Wanneer de Belgische woning niet verhuurd werd dan kon hij aldaar zijn intrek nemen.
De Belgische fiscus meende dat de belastingplichtige, ondanks de schrapping uit het bevolkingsregister, in fiscale zin inwoner van België was gebleven en derhalve hier belastbaar bleef. Er ontstond een fiscaal geschil dat uiteindelijk voor de rechtbank belandde.
De rechters passen vervolgens de tie breaker rule uit het belastingverdrag tussen België en Frankrijk toe. In de eerste plaats diende volgens deze regel te worden onderzocht waar de belastingplichtige een “duurzaam tehuis” had. Uit de feiten bleek dat de belastingplichtige een duurzaam tehuis had zowel in België als in Frankrijk.
Er moest vervolgens worden onderzocht met welk land de persoonlijke en economische betrekkingen van de belastingplichtige het nauwst waren en waar hij het middelpunt van zijn levensbelangen had. De belastingplichtige legde een aantal bewijsstukken voor betreffende in Frankrijk verrichte uitgaven, waaronder:
De hoeveelheid Franse bewijsstukken bleef eerder beperkt, en gaf geen uitsluitsel over de vraag of het middelpunt van de levensbelangen van de belastingplichtige al dan niet in Frankrijk gevestigd was.
Het volgende criterium uit het verdrag is de gewoonlijke verblijfplaats van de belastingplichtige. In voorliggend geval waren er geen gegevens beschikbaar om te bepalen of de belastingplichtige gewoonlijk verbleef in België dan wel in Frankrijk.
Omdat geen enkele andere methode uitsluitsel bood viel het Hof uiteindelijk terug op het laatste criterium uit het verdrag, zijnde de nationaliteit van de belastingplichtige. Omdat hij de Belgische nationaliteit bezat werd hij op basis van dit criterium als Belgisch inwoner beschouwd en werd de belastingheffing volgens de rechter terecht aan België toegewezen.
Het arrest ligt in lijn met talrijke andere gerechtelijke beslissingen en toont duidelijk aan dat een belastingplichtige, die uit België emigreert, dit op een duidelijke, ondubbelzinnige en aantoonbare wijze dient te doen. In het kader hiervan is het belangrijk dat er geen ambiguïteit bestaat als gevolg van fiscale aanknopingspunten die in België blijven bestaan.
Een belangrijk element in veel dossiers wordt gevormd door een onroerend goed dat in België gelegen is. Indien de belastingplichtige een dergelijk pand tijdens zijn verblijf in het buitenland behoudt, kan er dubbelzinnigheid over zijn fiscaal domicilie ontstaan. Dit kan voorkomen worden ofwel door het pand bijvoorbeeld voor langere periodes aan derden te verhuren dan wel door ervoor te zorgen dat afdoende bewezen kan worden dat het pand in België duidelijk slechts occasioneel gebruikt wordt (bijvoorbeeld als vakantiewoning).
Er kan verder vastgesteld worden dat er veel geschillen ontstaan over het fiscaal domicilie. De Belgische belastingadministratie is immers niet geneigd om snel afscheid te nemen van haar belastingbetalers. Het goed plannen en documenteren van het fiscaal dossier bij emigratie is dan ook meer dan ooit aan de orde.